den, indien men te maken heeft met borg stellingen, afgegeven door het Borgstellings fonds voor de Landbouw of een Waarborg- instituut voor de Tuinbouw. Wanneer een cliënt van de bank een lening heeft gekregen onder garantie van het Borgstellingsfonds voor de Landbouw, kan de akte, waarin de leningvoorwaarden staan, onder meer de verplichting voor de schuldenaar inhouden, voor bezwaring van zijn onroerend goed de toestemming te vra gen van de bank en het Borgstellingsfonds. Of dit het geval is, hangt af van het tijdstip, waarop de leningsovereenkomst is gesloten. In de akten, die opgemaakt zijn vóór juni 1958, is bepaald, dat de schuldenaar zich verbindt zijn onroerende goederen niet te vervreemden dan wel met hypotheek of andere zakelijke rechten te bezwaren zonder schriftelijke toestemming van de bank. De toestemming van het Borgstellingsfonds is in zulke gevallen niet nodig. Anders is het daarentegen, indien de geld lening is gesloten na juni 1958. In de lenings akten, welke na genoemde datum opgemaakt zijn, wordt namelijk bepaald, dat de hoofd som en de rente in haar geheel onmiddellijk opeisbaar zijn, o.m. „bij gehele of gedeelte lijke vervreemding of bezwaring van de onroerende goederen aan de geldnemer toe behorende, zonder schriftelijke toestemming van de bank en van de stichting het Borgstellingsfonds)". Wanneer de schulde naar, die een dergelijke overeenkomst ge tekend heeft, het aan hem toebehorende on roerende goed met hypotheek wil bezwaren of wil vervreemden, doet hij goed niet alleen de toestemming te vragen van de bank, maar ook van het Borgstellingsfonds. Men mag aannemen hoewel dat niet met zoveel woorden in het contract bepaald wordt dat ook de bank min of meer tot taak heeft er op toe te zien, dat de schuldenaar zich aan deze verplichting houdt. Als iemand, aan wie door de bank een lening onder garantie van het Borgstellings fonds voor de Landbouw is verleend, der halve bij de bank een hypothecaire lening aanvraagt, doet de bank goed de aanvrager op zijn verplichtingen tegenover het Borg stellingsfonds voor de Landbouw inzake het vragen van toestemming voor hypothecaire bezwaring te wijzen. Nog beter is het als de bank in een dergelijk geval zelf, namens de aanvrager, de toestemming aan het Borg stellingsfonds voor de Landbouw vraagt. Weer enigszins anders is het, als de bank een lening aan iemand verstrekt heeft, welke voor een deel gegarandeerd wordt door een der provinciale Waarborginstituten voor de Tuinbouw, en de schuldenaar wendt zich tot de bank met de aanvrage voor een nieuw krediet of een nieuwe lening. In het aan vraagformulier voor de lening (voorschot), dat gegeven is onder garantie van het Waar- borginstituut voor de Tuinbouw, heeft hij namelijk verklaard, „dat hij geen andere ver plichtingen uit hoofde van geldlening en geen nieuw krediet in lopende rekening zal aangaan zonder toestemming van het W aar- borginstituut"In dit geval zal dus, alvorens een nieuw voorschot of krediet aan de tuin der kan worden verstrekt, altijd de toestem ming van het waarborginstituut gegeven moeten worden, ongeacht of de nieuwe lening of het nieuwe krediet onder zekerheid van hypotheek gegeven wordt of niet. Slechtweerkredieten Tenslotte moeten wij nog de gevallen ver melden, waarin door de bank een z.g. slecht- weerkrediet 1956 (overbruggingsvoorschot oogstmislukking 1956) is gegeven. In de ter zake daarvan opgemaakte akte is het de voorschotnemer verboden om „zonder schrif telijke toestemming van de bank en van de Staat (minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening) zijn onroerende goede ren op welke wijze dan ook te vervreemden dan wel met hypotheek of andere zakelijke rechten te bezwaren". Ook hier geldt weer, dat men mag aannemen hoewel zulks niet met zoveel woorden in het contract bepaald wordt dat ook de bank min of meer tot taak heeft er op toe te zien, dat de schulde naar zich aan deze verplichting houdt. Het boven opgemerkte terzake van de leningen, gegarandeerd door het Borgstel lingsfonds voor de Landbouw en het vragen van toestemming voor hypothecaire bezwa ring, dient dus ook hier toepassing te vinden. Bij slechtweerkredieten 1954 is de boven genoemde bepaling niet gemaakt. Daarbij is alleen voorgeschreven, dat voor het ver vreemden of bezwaren van onroerend goed van de kredietnemer de toestemming van de bank verkregen moet zijn (en niet tevens die van de Staat). 238

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 42