„onderhouden in dat deel van het land. „En toen bevrijding en geldsanering! „Wat moet ik daarvan zeggen. We weten „nog alles van de eindeloze stroom geld „en voorschriften. Onze organisatie werd „in de meest letterlijke zin overbelast. „Ik zie nog de hulpeloze gezichten voor „me van de oudere kassiers, die tot rade- loosheid werden gebracht. En erger! „Het toen geforceerde girale geldver keer was een krachtproef, doch heeft „anderzijds ook de basis gelegd voor de „latere ontwikkeling. De versnelde afvoe ring van onze oudere kassiers leidde tot „de stichting van het Pensioenfonds, dat „ons ontzaglijk veel werk en hoofdbrekens „heeft gekost. Toch ben ik blij, dat ik hier- „aan heb kunnen medewerken."' „Daarna weer nieuwe werkzaamheden „en nieuwe problemen.'" We wagen de draad van het verhaal te onderbreken. „Heeft u het fysiek altijd kunnen bolwerken, mijnheer Hendriksen?" „Ja, ik meen, dat een krachtig gestel wel „heel belangrijk is in de veelvergendc „dienst van de Centrale Bank. Eigenlijk „ben ik maar één keer afgeknapt. Dat was „in 1951 en het scheelde maar weinig of „ik had voor het eerst een algemene ver gadering gemist. „Maar laat ik de draad weer opvatten. „In 1948 werd de heer Visser ernstig ziek, „waarna er belangrijke mutaties plaats „vonden in de bedrijfsleiding. „De heer Visser kreeg toen de titel van „directeur, waardoor ik formeel met de „inspectie werd belast. „In feite betekende dit voor mij geen „verandering, daar mijn werkzaamheden „al geruime tijd in een bepaalde richting „waren gegroeid, vooral ook door de ziekte „van de heer Visser. „Een flink brok werk ging er zitten in „de dispensatieverlening, als je weet dat het „totaal van de uitstaande kredieten in 1945 „slechts 100 miljoen bedroeg en in 1960 „rondweg het tienvoudige. „Het jaar 1948 werd ook door andere „dingen gemarkeerd. We kregen ons Ge- „meenschappelijk Bankkantoor en de Wet „toezicht kredietwezen kwam tot stand. „Over de laatste jaren kan ik vrij kort „zijn. Er is ontzaglijk veel veranderd. Het „was voor mij een grote voldoening, dat ik „als lid van de directie mijn loopbaan mocht „afsluiten. Ik heb in en door mijn werk ge- „leefd, met alle toewijding die ik op kon „brengen en dat heeft mij in elke positie bij „de Centrale Bank de nodige arbeidsvreugde „gegeven. „Ik geloof, dat dit een eerste vereiste is, „welke plaats men ook inneemt in onze grote „organisatie.' De toekomst „Hebt u uw gedachten over de toekomst, „meneer Hendriksen?" „Dat is een heel moeilijke vraag. Ik kan „onmogelijk voorspellen wat er, economisch „gezien, gaat gebeuren. „Ik ben wel de verwachting toegedaan, „dat onze organisatie een nog grotere ont wikkeling tegemoet zal gaan. Zien we ech- „ter de verschijnselen van rationalisatie en „mechanisatie, dan zullen we wellicht tot grotere eenheden komen en voor een aan- „tal banken zal concentratie op den duur „Wat gaat u nu doen, als de dag van af scheid eenmaal is aangebroken. Hebt u vol doende liefhebberijen? Hebt u ook bepaalde „maatschappelijke functies?' „Ik ben inderdaad lid geweest van enkele „besturen binnen onze Hervormde Ge- „meente, maar heus, de tijd heeft me ont- „broken om me hier voldoende aan te wij den. Er liggen nog een massa boeken klaar, „die ik eens zal lezen en ik ben nog niet zo- „ver, dat ik met m'n vrije tijd geen raad „weet. Maar een afscheid in de feitelijke zin „zal er niet zijn. Ik mag een adviserende „functie blijven bekleden bij de Centrale „Bank, zodat er ergens een stoel voor mij „blijft staan." En hiermede eindigde het gesprek, dat geen gesprek was, maar een greep uit de schat van herinneringen, die de heer Hen driksen met zich draagt. Herinneringen, verbonden aan de vele duizenden mensen, die in de loop der jaren onze organisatie hebben geschraagd. Want, zo zegt hij het zelf: „Wij kunnen aan de top trachten zo „goed mogelijk leiding te geven aan het „landelijk geheel, in werkelijkheid worden „wij gericht naar het streven, dat omhoog „komt uit de brede kring van onze eigen „banken en hun bestuurders." onvermijdelijk blijken te zijn. 211

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 15