reden, dat naar onze mening het sparen ook
van de kleine spaarder niet genoeg kan wor
den gestimuleerd. Alle spaarinstellingen in
Nederland hebben terecht op dit punt een
sociale taak gezien.
Ook de Volkskrant heeft reeds in reactie
op de mening van het bankiershuis gewezen
op de sociale taak, die de spaarinstellingen
tegenover de kleine spaarder vervullen. Al
leen indien een kleine spaarder in de goede
zin van het woord „in de watten'' wordt ge
legd, d.i. niet door een hoge minimum inlage
of een beperkte terugbetalingsregeling be
lemmerd wordt, kan deze spaarder zich ont
wikkelen tot een „welvarende" spaarder. Zo
als deVolkskrant reeds opmerkte,is dit vooral
voor jeugdige spaarders een zeer belangrijk
punt. Uiteraard zal de zorg van de spaarin
stellingen niet éénzijdig alleen op de kleine
spaarders gericht moeten zijn. Ook de belan
gen van de „middelgrote" en „grote" spaar
ders moeten behartigd worden. Wij menen,
dat de werkwijze van onze boerenleenbanken
hen in staat stelt het sparen voor alle
groepen van spaarders aantrekkelijk te doen
zijn. Dat zulks het geval is, blijkt o.m. uit de
grootte van het gemiddelde spaarsaldo bij de
boerenleenbanken, dat met 1.836,aan
zienlijk hoger ligt dan bij de algemene spaar
banken en de Rijkspostspaarbank, waar het
respectievelijk 475,— en 741.— bedraagt.
Onze organisatie biedt bovendien reeds jaren
diverse spaarmogelijkheden voor spaarders,
die geen bezwaar maken tegen een hoge in
lage en een beperking van de terugbetaling.
Ook daarop is in onze laatste februarinum
mer reeds gewezen.
De spaarbanken van de boerenleenbanken
zijn, evenals de algemene spaarbanken en de
Rijkspostspaarbank, spaarbanken voor ieder
een. Dit blijkt wel uit het feit, dat bijna 50
van de spaargelden bij de boerenleenbanken
uit niet agrarische kring afkomstig is. Per
31 december 1957 bedroeg het aantal spaar
rekeningen van hoofd- en handarbeiders bij
de spaarbanken van de beide boerenleen
bankorganisaties resp. 10 en 24 van het
aantal spaarrekeningen van deze spaarban
ken, terwijl de spaargelden van deze arbei
ders 23% van het totaal der spaargelden ver
tegenwoordigde (hoofdarbeiders 9 en
handarbeiders 14 Op basis van deze
zelfde percentages betekent dit, dat per eind
1959 van het op die datum in totaal bij de
boerenleenbanken ingelegde spaarbedrag ad
3.731 miljoen, 336 miljoen afkomstig was
van hoofdarbeiders en 522 miljoen van
handarbeiders.
Hieruit blijkt wel, dat de „kleine spaarder"
en zeker ook de spaarder uit arbeiderskringen
reeds lang de weg naar de boerenleenbank
heeft gevonden.
Ook aan de invoering van de gepremiëerde
spaarregelingen kan naar onze mening moei
lijk een argument ontleend worden voor het
stichten van speciale spaarbanken voor kleine
spaarders. Er is immers geen sprake van, dat
de bestaande spaarinstellingen hun diensten
voor de gepremiëerde spaarregelingen niet
beschikbaar hebben willen stellen. Integen
deel, zowel voor de jeugdspaarregeling als
voor de ambtenarenspaarregeling hebben
deze instellingen een opvallende activiteit
ontplooid, waaraan het mede te danken is,
dat deze spaarregelingen voor het publiek
zijn gaan leven.
Ook de kleine spaarder moet kunnen
sparen. Het is verblijdend, dat de spaarin
stellingen hem daartoe ten volle de gelegen
heid hebben kunnen bieden. De boerenleen
banken zullen de deur van hun spaarbanken
voor de grote èn de kleine spaarders wijd
open houden.
Het is thans bijna onbegrijpelijk, dat dertien
jaar geleden de boekhouding van de Centrale
Bank werd gevoerd in dikke folianten, waar
in met de pen de posten werden geboekt, die
daarna stuk voor stuk moesten worden ge
controleerd. De snelle uitbreiding van het
giroverkeer, waartoe de geldsanering een be
langrijke stoot gaf, dwong uit te zien naar
mechanische hulpmiddelen om het jaarlijks
in snel tempo stijgende aantal posten te ver
werken. Als gevolg hiervan werd de afdeling
boekhouding geleidelijk verrijkt met boek
houdmachines, waarvan er thans acht in ge
bruik zijn. Met behulp van deze machines
werd de controle op de boekingen zeer ver
eenvoudigd en was het tevens mogelijk de
rekeninghouders dagelijks een afschrift van
hun rekening te verstrekken. Na deze belang
rijke verbetering van de boekhouding, waar
door het toenemende aantal posten steeds
verwerkbaar is gebleven, ontstond in de
Mechanisatie
164