WAT ONS BEZIG HOUDT In de watten of in de verdrukking De „kleine spaarder" heeft momenteel niet over gebrek aan belangstelling te klagen. Dat blijkt wel uit het feit, dat de „kleine spaar ders" in de afgelopen maand herhaalde malen in de pers ter sprake zijn gekomen. Het pikante daarbij is, dat van onderscheiden zijden deze, groep spaarders door een heel verschillend gekleurde bril wordt bekeken. Allereerst is daar een publicatie van de zijde van een bankiershuis, welke niet nage laten heeft reactie te wekken. Deze publicatie wijst op de pogingen van de handelsbanken om een deel der spaarders naar zich toe te trekken en meent, dat deze pogingen vooral kans van slagen hebben bij de „welvarende spaarders", voor wie de relatief hoge mini mum inlage en de beperkingen bij de terug betaling ingeval van sparen op een „rente boekje" van een handelsbank, geen bezwaar opleveren. Aan de uitgifte van deze „rente boekjes" hebben wij in het februarinummer reeds aandacht geschonken, toen wij in deze rubriek schreven over „Onrust rond de spaargeldrente". Tegenover de „welvarende spaarders" staan de „kleine spaarders", d.w.z. die spaarders, voor wie het sparen alleen aan trekkelijk is of zelfs mogelijk is, indien geen of nauwelijks beperkingen aan de omvang van de inlagen of de termijn van terugbe taling worden gesteld. Het bankiershuis con stateert nu, dat de spaarinstellingen te ver aan de zeer kleine spaarders zijn tegemoet gekomen. Letterlijk wordt opgemerkt: „De spaarinstellingen hebben zich te veel op de kleine spaarder gericht". En nu de andere kant. In de pers heeft men kunnen lezen, dat twee vakbonden (eerst het N.V.V. en daarna het C.N.V.) ieder zijn overgegaan tot het oprichten van een eigen spaarbank. De aanleiding tot het in het leven roepen van deze „vakverenigingsspaarban ken" schijnt gelegen te zijn in het feit, dat er in het kader van het bezitsvormingsbeleid van de regering verschillende spaarregelingen ge troffen zijn of nog zullen worden, welke het sparen met een zekere premie belonen. Wij denken aan de totstandkoming van de Jeugd- spaarwet en aan de ambtenarenspaai regeling, waarnaast verder nog een regeling van alge mene spaarpremiëring verwacht wordt. Van deze laatste zouden ook de bedrijfsspaarrege- lingen kunnen profiteren. De spaarbanken van de beide vakbonden willen zich volgens persberichten uitsluitend richten tot de „kleine spaarders", die van deze gepremiëerde spaarregelingen gebruik maken. De vakbonden lijken dus minder ge rust te zijn op de zorg, die de spaarinstellin gen voor de kleine spaarders aan de dag leggen, dan de bankiers! De laatsten ver wijten de spaarinstellingen een te grote ser vice aan de kleine spaarders, terwijl de eersten, de vakbonden, een eigen spaarbank menen te moeten oprichten speciaal in het be lang van de kleine spaarders. Het doet overigens enigszins vreemd aan, dat de naam van de spaarbank van het C.N.V. luidt: „Stichting Spaarbank voor Protestants Ne derland". Onder „Protestants Nederland" vallen toch niet alleen de kleine spaarders, die voor de gepremiëerde spaarregelingen in aanmerking komen? Wij vermoeden, dat de naam een enigszins te ruime strekking heeft, want in het krantenartikel, waarin deze spaar bank werd aangekondigd, stond te lezen, dat de overige christelijke sociale organisaties, de werkgevers, de boeren en de middenstan ders, geen behoefte hebben aan een speciale spaarbank, omdat deze kringen gewoonlijk reeds hun eigen bankrelaties hebben. Hoe staan wij, de boerenleenbankorgani saties, tegenover de kleine spaarders? Daar over in het kort enkele opmerkingen. Wij delen geenszins de mening, dat de spaarin stellingen zich „te veel op de kleine spaar ders hebben gericht", om de eenvoudige 163

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 5