DE BETEKENIS VAN HET COÖPERATIEF
LANDBOUWKREDIET
IN ENKELE ANDERE LANDEN
Het door de Voedsel- en Landbouworgani
satie der Verenigde Naties gepubliceerde
overzicht „State of Food and Agriculture
1959" bevat ook de resultaten van een zeer
interessant onderzoek omtrent de bronnen
waaruit, en de rentetarieven waartegen land
bouwkredieten in een aantal onderontwik
kelde landen worden verstrekt.
Het onderzoek strekte zich hoofdzakelijk
uit tot Aziatische landen (Ceylon, India,
Pakistan, Thailand, Libanon en Turkije) als
mede tot Marokko en betreft een tijdvak, dat
teruggaat, voor wat India en Pakistan betreft,
tot 1951, Turkije tot 1952, Libanon en Thai
land tot 1935 en Ceylon en Marokko tot 1957.
In India hebben de verhoudingen zich in
tussen iets ten gunste van de landbouw
kredietcoöperaties gewijzigd als gevolg van
de snelle groei dier coöperaties, doch dat
neemt niet weg, dat aldaar de invloed van de
particuliere geldverstrekking ten pattelande
nog steeds buitengewoon groot is. In 1951
was van het totale aan de Indiase boer ver
strekte kredietvolume 24,9 °/o afkomstig van
geldgevers uit de landbouw (vermoedelijk
meest grootgrondbezitters) en 44,8 van
particulieren, die van het ter leen verstrekken
van gelden hun métier maken. Hierbij moet
in aanmerking worden genomen, dat de geld
gevers vaak ook handelaren zijn, die in vele
gevallen van de boer verlangen, dat deze zijn
produkten uitsluitend aan hen en onder door
hen te stellen voorwaarden verkoopt.
Tegenover deze geldgevers speelden de
landbouwkredietcoöperaties met 3,1 en de
staatsinstellingen met 3,3 van het totale
landbouwkredietvolume een nog uiterst be
scheiden rol, doch „vrienden en familie"
namen met 14,2 een verhoudingsgewijs
behoorlijk aandeel voor hun rekening.
De particuliere banken speelden met 0,9 #/o
praktisch geen rol en het daarna nog res
terende percentage van 9 a 10 van het
landbouwkredietvolume was afkomstig van
handelaren en andere niet nader gespecifi
ceerde bronnen.
In Pakistan daarentegen nemen de land
bouwkredietcoöperaties met 13 van het
totale landbouwkredietvolume reeds een veel
groter aandeel voor hun rekening, evenals in
Thailand, waar het aandeel dier coöperaties
14 bedraagt. In deze beide landen over
weegt echter nog het krediet van „familie en
vrienden", t.w. in Pakistan met 63 en in
Thailand met 55,4
Ook in Ceylon ontvangen de boeren een
zeer groot deel van hun kredieten van „fami
lie en vrienden", t.w. 44,2
In Turkije en Marokko is het aandeel van
staatsinstellingen in de landbouwkredietver
strekking met 50 resp. 47,5 °/o vrijwel be
slissend. In Marokko spelen daarenboven
particuliere banken een grote rol (37,4
waartegenover echter in de Aziatische lan
den het aandeel van die banken in de land
bouwkredietverstrekking praktisch van geen
betekenis is.
Slechts in Libanon is het coöperatief land
bouwkrediet van doorslaggevende betekenis,
t.w. 40 van het totale landbouwkrediet,
hoewel dit aandeel nog wordt overtroffen
door particuliere geldgevers met 43,1 °/o. Ook
de Libanese staat neemt met 11,5 een
plaats van enig gewicht in.
De in het voorgaande geschetste constel
latie in diverse onderontwikkelde landen op
het gebied van het landbouwkrediet vindt
ook haar weerspiegeling in de rentetarieven.
Zo liggen deze tarieven in India tussen 25
en 50 °/o, soms nog hoger.
In andere Aziatische landen, zoals Indo
nesië en de Philippijnen, lopen zij op tot 100,
soms zelfs tot 400
In het licht van deze verhoudingen komt
de Voedsel- en Landbouworganisatie der
Verenigde Naties tot de conclusie „dat een
coöperatieve organisatie het beste middel is
om het landbouwkrediet in die landen op een
gezonde basis te stellen"; aanvankelijk met
hulp van de Staat door het beschikbaar stel
len van middelen, het verlenen van organisa
torische bijstand, e.d., echter zonder dat dit
op de duur tot storende staatsbemoeiing aan
leiding geeft.
190