heden van allerlei aard worden dan ook door
hen naar voren gebracht; er worden vragen
gesteld en suggesties of voorstellen gedaan.
Soms worden deze laatste door het bestuur
van de Centrale Bank overgenomen, soms ook
niet. Doch het grote voordeel is in het laatste
geval dan toch, dat er een orgaan in de orga
nisatie is, waarin over zulke zaken een ge
dachten-wisseling kan plaats vinden.
In de jongste vergadering van de
Centrale Ring heeft de voorzitter van het
bestuur, prof. dr. G. Minderhoud, een uit
voerige toelichting gegeven op het concept
jaarverslag over 1959 en de aan de algemene
vergadering voor te leggen rekening en ver
antwoording over dat jaar. Hoewel de toe
neming van de spaargelden bij de aangesloten
banken in 1959 nog groter was dan in 1958,
steeg het tegoed, dat die banken bij de Cen
trale Bank aanhouden, niet in dezelfde mate.
Dit hield verband met het feit, dat een groter
deel van de aanwas der spaargelden door de
banken in eigen kring kon worden uitgezet
dan het jaar tevoren.
De Centrale Bank behaalde over 1959 een
winst van 2.217.102,Tezamen met het
onverdeeld saldo van het jaar 1958 is
2.594.867,37 ter beschikking. Het voorstel
tot winstbestemming luidt als volgt:
toe te voegen aan de alge
mene reserve 1.450.000,
toe te voegen aan de
reserve risico effecten 750.000,
over te brengen naar
nieuwe rekening 394.867,37
2.594.867,37
Het totaal aan spaargelden, per 31 decem
ber 1959 aan de aangesloten banken toever
trouwd, bedroeg 2.310 miljoen. Oorzaken
voor de toeneming zijn moeilijk aan te wijzen.
Ook bij de Rijkspostspaarbank en de alge
mene spaarbanken is in 1959 flink gespaard.
Het verloop van de spaargelden wijkt bij
sommige boerenleenbanken aanzienlijk af ten
opzichte van andere boerenleenbanken. De
activiteit van de kassier is hier een zeer be
langrijke factor, aldus prof. Minderhoud.
Frappant was de toeneming van spaar
gelden bij boerenleenbanken in een min of
meer stedelijke omgeving. Vele van deze
banken hebben zich aan de gewijzigde om
standigheden aangepast door het houden van
zitdagen of het openen van bijkantoren in
nieuwe wijken.
Voor zover de resultaten van de aange
sloten banken over 1959 bekend zijn, zijn zij
in het algemeen bevredigend. Vermoedelijk
zal blijken, dat de gezamenlijke reserves van
de aangesloten banken een bedrag van 100
miljoen ruimschoots overtreffen. Versterking
van de eigen middelen van de boerenleen
banken blijft echter geboden. De thans be
staande reserves der aangesloten banken
belopen ongeveer 3V2 van de balans
totalen.
Vervolgens kwam een ander belangrijk
punt aan de orde: de zekerheidsstelling door
de kassiers.
In de Centrale Ringvergadering van
6 februari 1959, bijeengeroepen in verband
met de voorstellen tot wijziging van het
reglement van het Onderling Waarborgfonds,
welke door de algemene vergadering van dat
jaar werden aanvaard, had de heer H. de
Jong, vertegenwoordiger van de ring Noord-
Oost Friesland voorgesteld, de zekerheid,
welke de kassier van een bank statutair voor
zijn beheer behoort te stellen, te vervangen
door een verzekering bij het Onderling
Waarborgfonds. De voorzitter van het be
stuur wees er in die vergadering o.m. op, dat,
aangezien het Onderling Waarborgfonds een
door de aangesloten banken gevormde onder
linge verzekeringmaatschappij is. de banken
in het voorstel van de heer De Jong in feite
zelf de zekerheid gaan verschaffen, die door
de kassier moet worden gesteld. Het bestuur
van de Centrale Bank zou zich echter op het
voorstel beraden. Dit is geschied en ter be
handeling in de vergadering van 7 april jl.
was een nota aan de ringvertegenwoordigers
gezonden, waarin het bestuur van de Centrale
Bank tot de conclusie kwam, dat het voor
schrift tot het stellen van zekerheid door de
kassiers behoorde te worden gehandhaafd uit
hoofde van de preventieve werking daarvan
en vanwege de verhaalsmogelijkheid buiten
de kring van de eigen organisatie.
De heer De Jong achtte deze argumenten
niet overtuigend. Wegens het ver gevorderde
uur werd door de voorzitter van de Centrale
Ringvergadering, de heer FF A. Wind, aan
het bestuur van de Centrale Bank verzocht,
171