van de kassier) verzuimt men wel eens rekening te houden met de mogelijkheid, dat er binnen afzienbare tijd een kantoor gebouw gesticht zal moeten worden. Men werkt goedkoop en laat dit voor een te groot deel ten goede komen aan de leden en de spaarders, waardoor de reserve een onvoldoende jaarlijkse versterking ondergaat. Indien men zich dan plotseling genood zaakt ziet een eigen bankgebouw te stich ten, blijken de stichtingskosten niet zelden groter te zijn dan de gevormde reserve. Indien men, ondanks de meerdere last, welke door de nieuwbouw ontstaat, tot een redelijke winst wil komen, teneinde door vergroting der reserve deze onjuiste verhouding weg te werken, dienen de rentetarieven drastisch te worden herzien en ondanks dat, zal men toch nog wel eens moeten constateren, dat een redelijke winst onbereikbaar is. In vroeger jaren was men gemakkelijk in staat geweest door een voldoende reserve vorming deze moeilijkheden in latere jaren te voorkomen. 2. Ter dekking van geleden verliezen. Deze verliezen kunnen bestaan uit: a. normale bedrijfsverliezen, b.v. door een te geringe marge tussen debet- en creditrente en/of te hoge netto-on- kosten. Door de nauwkeurige wijze, waarop de begrotingen worden opge steld, behoren deze verliezen gelukkig tot de zeer grote uitzonderingen; b. koersverliezen als gevolg van gefor ceerde verkoop van effecten in een tijd van grote krapte op geld- en kapitaal markt. Nog niet zo lang geleden hebben meerdere boerenleenbanken de reserve in deze functie gebezigd; c. verliezen op debiteuren. Men stelt wel eens, dat dank zij het inderdaad juist gevoerde kredietbeleid deze functie van de reserve praktisch geen rol speelt. Toch mag deze functie van de reserve voor eventuele moeilijke tijden in de landbouw niet worden vergeten. Vele uitzettingen in eigen kring zul len niet alleen een gunstige rentabili teit mogelijk maar ook noodzakelijk maken, lettende op deze functie der reserves. Meerdere uitzettingen bren gen nu eenmaal te allen tijde meer risico met zich. 3. Het scheppen van vertrouwen bij spaar ders en deposanten. Deze functie van de reserve mag beslist niet worden onderschat. Naarmate de boerenleenbanken/raiffeisenbanken door hun voortgaande ontwikkeling in breder kring belangstelling krijgen, zullen meer dere adspirant-spaarders en/of -depo santen o.a. de grootte der reserves be trekken in hun overwegingen tot het de poneren van gelden. Een enkele maal is men bij de aangesloten banken geneigd de boekwaarde van het kantoorgebouw in zo kort mogelijke tijd zo laag mogelijk te stellen door een groot ge deelte van de winst of de gehele winst als afschrijving te bezigen of zelfs in een enkel geval een groot deel van de boekwaarde op de gewone reserve af te boeken. Men motiveert deze handelwijze door erop te wijzen, dat de liquidatiewaarde van een bankgebouw aanmerkelijk lager ligt dan de stichtingskosten. Dit is inderdaad het geval, doch daar een bankgebouw toch niet wordt gesticht met de bedoeling het binnen afzienbare tijd te liqui deren, heeft het weinig betekenis te trachten binnen de kortst mogelijk tijd deze liquidatie- waarde te bereiken. Immers één en ander gaat ten koste van de „open" reserves, hetgeen wellicht juist het meest in verband met de onderhavige functie van de reserve (scheppen van vertrouwen bij spaarders en deposanten) ongewenst moet worden genoemd. Als bedrijfseconomisch normale afschrijving kan worden gesteld een afschrijving van 3 °/o over de aanschaffingswaarde. Eventueel kan daarnaast als afschrijving worden gebezigd het bedrag, waarmede de bedrijfswinst de algemeen voorgestelde winst overtreft, welk bedrag blijkt uit de staat van de berekening der bedrijfswinst. Ondanks deze versterkte af schrijving wordt dan toch voor een vol- 148

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 34