1.000,per ha, in 1952 verhoogd tot 1.200,per ha en in 1956 gesteld op 1.600,per ha. Omdat te voorzien viel, dat vele kandidaten niet aan deze eis zouden kunnen voldoen, te meer niet omdat de pachtbedrijven niet voor hypotheek vatbaar zijn en de toezegging aan de pioniers (zij, die vóór 1 augustus 1944 twee jaar daar hadden gewerkt) hiermede in feite illusoir dreigde te worden, werd door de Staat en de beide Centrale Banken een rege ling getroffen, krachtens welke althans de pioniers in aanmerking konden komen voor een krediet in lopende rekening onder garan tie van de Staat en de Centrale Bank tot maximaal de helft van het totaal vereiste kapitaal. Ten behoeve van niet-pioniers werd deze regeling later uitgebreid tot verstrekking van een krediet in lopende rekening onder enkele garantie van de Centrale Bank tot maximaal een kwart van het totaal vereiste kapitaal. Hiermede werd de kapitaalseis ten opzichte van de pioniers tot de helft en ten opzichte van de niet-pioniers tot driekwart teruggebracht. De vorm, waarin zij over dit kapitaal moesten beschikken, werd vrij gelaten. Deze kon be staan in contanten, spaargelden (geblokkeerd en vrij), inventaris, geldlening van familie en vrienden en in krediet in lopende rekening onder persoonlijke en/of zakelijke zekerheid. De inventaris werd tot de boekwaarde als vermogen erkend. De financiële hulp van familie en vrienden werd in beginsel gesteld op ten hoogste 25 van het bruto vereiste kapitaal bij pioniers en op 50 °/o bij niet-pioniers. Uitgangspunt was, dat de pachter over ten minste 25 eigen middelen had te beschikken. Binnen het kader van de financiële hulp van familie en vrien den werd de steun van ouders en schoon ouders gelimiteerd tot een kindsdeel. Deze beperking werd later afgezwakt. De Friese boer kon bovendien op een garantie rekenen van de Zuivelbank te Leeuwarden, een lid van een protestants kerkgenootschap op financiële hulp van de Stichting Behartiging Protestants Economische Belangen. Kredietconstructie Krediet onder persoonlijke en/of zakelijke zekerheid en onder garantie van de Staat en/of de Centrale Bank werd in één akte ge construeerd met afzonderlijke zekerheids akten. De inventaris werd steeds mede ver bonden. Bij executie zouden eerst de kredietnemers en zekerheidstellers worden uitgewonnen en eerst in de laatste plaats de garanties van de Staat en/of de Centrale Bank aan bod komen. De geldleningen van de familie- en vrienden schaar worden bij het krediet achtergesteld, zodat deze leningen niet eerder afgelost zouden mogen worden dan na afwikkeling van het krediet. De looptijd van het krediet werd bepaald op 10 jaren. De inperking werd vastgesteld op 20 per jaar vanaf het einde van het zesde jaar. De verplichte inperkingen strekten in de eerste plaats tot mindering van het gegarandeerde kredietgedeelte. Evenzo de vrijwillige inperkingen in de tweede periode van de vijf jaren. Vrijwillige inper kingen voordien werden pondspondsgewijze toegerekend. Van de geprojecteerde 1600 landbouwbe drijven met een oppervlak van ca 40.000 ha waren in 1958 1445 met een gemiddelde grootte van 25 ha tot samen 36.162 ha aan individuele pachters uitgegeven, die voor de exploitatie daarvan volgens de gestelde kapi taalseis een bedrijfskapitaal nodig hadden van 45.255.200,—. De kredietnemers van de Utrechtse banken hebben de ruim 5 miljoen benodigde mid delen voor bijna de helft verkregen uit een krediet van de bank. De pioniers zelfs voor meer dan de helft. De niet-pioniers voor ruim een derde. Het percentage financiële steun van familie en vrienden in de vorm van geld leningen en van zekerheidstellingen voor bankkrediet bedraagt 40 Aan belast en onbelast vermogen bezaten de kredietnemers ongeveer 27 °/o van de vereiste vijf miljoen gulden. De garanties van de Staat en de Cen trale Bank voorzagen in bijna 30 van dat bedrag. Tempo Het tempo van de uitgifte van bedrijven werd in de eerste drie jaren van 95 opgevoerd tot 261 en bleef daarna schommelen tussen 130 Verloop 145

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 31