wegens gebrek aan middelen bedrijfsverbele- ring achterwege blijft, in het algemeen te kunnen onderschrijven. Voorzover hieraan de terughoudendheid van de boer debet is, zag men de voornaamste oorzaak daarvan in de „gevoelsbezwaren" bij de boeren, welke ge- voelsbezwaren versterkt werden door de dik wijls bestaande onzekerheid ten aanzien van de rentabiliteit van de landbouw en het in be paalde streken (zandgebieden!) te constateren onvoldoende inzicht in de voordelen, die met behulp van geleend geld kunnen worden ver kregen. De gevoelsbezwaren zullen kunnen verminderen door een meer zakelijke instel ling, zowel bij de besturen van de boerenleen banken als bij de boeren. Eigenaardig is, dat de ene groep omtrent de mogelijkheid van vermindering der gevoelsbezwaren optimis tisch oordeelde en de andere groep pessi mistisch. Van de noodzaak van een goede voorlichting was een ieder overtuigd. Ook aan de indivi duele voorlichting bestaat grote behoefte. De indruk bestaat, dat men hier in de eerste plaats een taak ziet voor de landbouwboek- houdbureaus en de landbouwvoorlichtings- dienst. Uitdrukkelijk werd echter opgemerkt, dat de beslissing of in een individueel geval al dan niet krediet gegeven moet worden, uitsluitend bij de bank berust. De mogelijkheid om de individuele voor lichting te laten verrichten door speciale ad viseurs, die los staan van de plaatselijke besturen, verdient zeker overweging. Een samenwerking, o.a. met de deskundigen van de boekhoudbureaus op regionaal of pro vinciaal niveau zou zeker toegejuicht worden. Op de hogere en middelbare landbouw scholen zal meer aandacht aan de voorlich ting omtrent de kredietverlening geschonken moeten worden. De leerlingen van de lagere landbouwscholen worden echter voor een dergelijke voorlichting nog te jong geacht. Vervolgcursussen voor hen, die alleen de lagere landbouwschool doorlopen hebben, zijn echter zeker geboden. Teleurstellend was het oordeel over het Borg- stellingsfondsvoor de Landbouw.Men meen de, dat er weinig belangstelling voor en ook weinig behoefte aan dit fonds bestaat. De boeren zouden huiverig tegenover een garan tie van dit fonds staan en het als een nood zakelijk kwaad beschouwen. Wij tekenen hierbij aan, dat op dit punt de voorlichting dus zeker nog heel wat zal moeten verbeteren. De voornaamtse klacht tegen de organisatie en werkwijze van de boerenleenbanken was, dat een kredietaanvraag door te veel handen gaat. In dit verband valt het op, dat de vraag of het aantal leden van bestuur en raad van toezicht bij de boerenleenbanken verminderd moet worden, niet zonder meer bevestigend werd beantwoord. Vooral voor de grotere banken achtten sommigen een bestuurscollege van 5 in plaats van 3 leden geenszins een be zwaar. Overigens meenden de discussiegroe pen, dat er in het algemeen geen sprake is, dat te veel krediet- en voorschotaanvragen door de boerenleenbanken op onjuiste gron den worden afgewezen. Wel worden soms klachten gehoord, dat de boerenleenbanken op het punt van de zekerheid te hoge eisen zouden stellen. De deskundigheid van de functionarissen der grotere banken laat doorgaans weinig te wensen over, bij de kleinere banken treft men echter nog wel eens functionarissen aan, die niet voor hun taakzijn berekend, vooral indien het kassierschap een nevenfunctie is. Van een grotere concentratie in het boerenleenbankwezen (d.w.z. samen voeging van twee of meer kleine banken tot één grote) bleek men niet afkerig. Een grotere bank zou dikwijls beter en zakelijker kunnen werken. Door concentratie mag echter de af stand van de bank tot de spaarders niet te groot worden, daar anders afbreuk gedaan zou worden aan de spaarfunctie van de boerenleenbanken. Een der discussiegroepen duchtte echter op dit punt van een verder gaande concentratie geen enkel gevaar. Door het houden van zittingen zou het dienstbetoon aan spaarders en cliënten volledig op peil ge houden moeten worden. Een zeer belangrijke categorie vragen was gewijd aan de z.g. kredietverruiming, waar mede gedoeld wordt op een kredietverlening, waarbij de kredietwaardigheid voornamelijk wordt beoordeeld op grond van de rentabili teit van het bedrijf. Hoewel er ook enige be denkingen werden gehoord, was de grote meerderheid uit de discussiegroepen van mening, dat deze kredietverruiming moet worden toegejuicht en verwachtte men, dat er geen doorslaggevende bezwaren bij de boeren zullen bestaan hun bedrijfsecono mische gegevens over te leggen. Wel bleek

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 13