kan worden beperkt en over het feit, dat de Commissie het gewenst acht het aantal personen, dat zitting heeft in het bestuur en in de raad van toezicht van een boerenleen bank, te beperken tot drie. Achter dit alles moet volgens de schrijver van het artikel ge zien worden een poging van de centrale banken om tot centralisatie te komen, want de centrale banken willen naar zijn mening op deze wijze de raad van toezicht reduceren tot een instantie, die achteraf het accoun tantsrapport van de centrale bank mag goed keuren en als voorgesteld wordt het bestuur van de boerenleenbank in te krimpen tot drie man, dan betekent dit ook, dat er veel van de plaatselijke bevoegdheden moet worden overgeheveld naar Utrecht en Eindhoven. Wat blijft er van deze kritiek over in het licht van het rapport zelf? De Commissie heeft een enquete ingesteld naar de opvattingen, die bij de land- en tuinbouwers leven ten aanzien van het landbouwkrediet. Daarbij is ge bleken, dat het door veel kredietnemers als een bezwaar gevoeld wordt, dat in de prak tijk zoveel personen over een kredietaanvraag moeten oordelen. Naar aanleiding van dit bezwaar, dat dus uit de land- en tuinbouw- kringen zelf is opgekomen, heeft de Commis sie aanbevolen het aantal bestuursleden zo mogelijk op niet meer dan drie te stellen en te overwegen of de bemoeienissen van de raad van toezicht met de inwilliging van kredietaanvragen zich wellicht zouden kun nen beperken tot een controle achteraf op de door het bestuur toegestane kredieten. De bevoegdheden van het bestuur zijn dus in het geheel niet in het geding, alleen zouden deze bevoegdheden in handen van een geringer aantal personen gelegd kunnen worden. De voorgestelde beperking van de bemoeienissen van de raad van toezicht betreft alleen de be slissing op kredietaanvragen, terwijl de overige bevoegdheden van de raad van toe zicht onverkort gehandhaafd blijven. Voor zover hier de invloed van de raad van toe zicht beperkt zou worden, komt dit niet aan de bevoegdheid van de centrale banken, maar aan die van het bestuur van de boerenleen bank zelf ten goede. Er is dus geen sprake van een slinkse methode van de centrale banken om zich invloed aan te matigen ten koste van de bestaande bestuurscolleges. Het enige punt in het geding is het streven om de boerenleenbankorganisatie zo mogelijk aan de wensen van de kredietnemers aan te pas sen. Het rapport bevat op dit punt niet meer dan aanbevelingen en het is nog de vraag in hoeverre deze aanbevelingen overgenomen moeten worden. Onze hele organisatie en niet alleen de Centrale Bank, zal hierover moeten beslissen. De onbekende schrijver, die aan de Commis sie Landbouwkrediet zelfs het verwijt durft maken, dat hij voor zijn eigen mening geen enkele steun in het rapport kan vinden, en die uit het rapport zelf had kunnen weten, dat zijn mening alle grond mist, is te kort ge schoten in zakelijke kennis en objectiviteit. Goede kritiek is welkom en dient het land bouwkrediet, maar het bovenbedoelde artikel bleef wel ver beneden de maat. Niet op eikaars tenen De activiteit, die de handelsbanken ontwik kelen om een groter deel der door het publiek te besparen bedragen naar zich toe te trekken dan tot nu toe het geval was, heeft verschil lende vragen opgeworpen. Hoe moeten de bestaande spaarinstellingen tegenover deze activiteit staan? Wordt hier een ongezonde concurrentie ingeluid? Zijn de handelsbanken zich op een terrein gaan be wegen, dat enkel aan de eigenlijke spaarin stellingen voorbehouden moet worden of is hier slechts ten dele sprake van een samen vallen van de werkzaamheden van handels banken en spaarinstellingen? Het lijkt ons nog te vroeg om deze vragen te kunnen beantwoorden. Voor de boerenleen banken betekent het streven van de handels banken ongetwijfeld concurrentie. Gezonde concurrentie wijzen wij echter niet af. Wij hebben bovendien goede hoop, dat zich in de praktijk langs natuurlijke lijnen de grenzen zullen afbakenen van de verschillende ter reinen, waarop de handelsbanken enerzijds en spaarinstellingen anderzijds hun werk zaamheden zullen vinden. Dat ook van de zijde van de handelsbanken in deze richting gedacht wordt, blijkt uit een artikel opgenomen in het dagblad „Trouw" d.d. 20 februari 1960, naar aanleiding van een gesprek met een vooraanstaande figuur uit bankkringen. Hoewel wij niet alles uit dit artikel zouden willen onderschrijven, lijkt ons de conclusie in ieder geval juist en gewenst, 76

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 6