Tekst van de toespraak van mr. V. G. M. Marijnen,
minister van Landbouw en Visserij, op
9 februari 19(i0
Het verschijnen van het rapport van de Commissie
Landbouwkrediet over „Het landbouwkrediet in
Nederland" is om meer dan één reden belangrijk. Het
getuigt in de eerste plaats van werkelijkheidszin van
de beide centrale boerenleenbanken en de drie cen
trale landbouworganisaties, dat deze zelf het initia
tief hebben genomen, het vraagstuk van de finan
ciering in de agrarische sector aan de orde te stellen.
Het betekent, dat deze organisaties zich niet zonder
meer tevreden stellen met het in het verleden be
reikte, maar een open oog willen hebben voor de ver
anderde omstandigheden in een veranderende samen
leving. Ik wens de organisaties namens de regering
van harte geluk met hun initiatief tot dit onderzoek,
waarvan het resultaat vandaag in de openbaarheid
wordt gebracht.
In het bijzonder richt ik een dankwoord aan prof.
dr. G. M. Verrijn Stuart, die de besprekingen in de
Commissie heeft willen leiden en dit met grote be
kwaamheid gedaan heeft. Dat een oud-directeur van
een handelsbank het voorzitterschap op zich heeft
willen nemen, illusteert wel op bijzondere wijze de
goede verstandhouding tussen de handelsbanken en
de boerenleenbanken, die elk hun eigen plaats in
onze samenleving innemen. Gaarne wil ik er echter
tevens een indicatie in zien, dat de vraagstukken van
de Nederlandse landbouw en het Nederlandse land
bouwkredietwezen in een veel bredere kring dan de
landbouw belangstelling genieten. Ook de brede
samenstelling van de Commissie getuigt hiervan
Ik acht het van groot belang, dat thans de resul
taten bekend zijn van een objectief onderzoek, waar
bij getracht is vast te stellen in hoeverre de be
zwaren, die hier en daar met betrekking tot het land
bouwkredietwezen worden geuit, werkelijk gefun
deerd zijn. Dit kan bij de oordeelsvorming en het
zoeken naar nieuwe wegen alleen maar van nut zijn,
doordat het vertroebeling van de discussies voor
komt. Het rapport bevat omvangrijk documentatie
materiaal alsmede vele nieuwe gegevens. De indruk
bestaat, dat de financiële situatie van de Nederlandse
landbouw eerder gunstiger dan ongunstiger wordt.
Een voordeel van dit rapport is ook, dat het niet
alleen een grondige analyse geeft van de financiering
van de Nederlandse land- en tuinbouw in het heden
en in de nabije toekomst, maar dat het ook belang
wekkende aanbevelingen doet voor de richting waar
in het eigenlijke landbouwkredietwezen zal moeten
gaan en evenzeer suggesties doet voor de mede
spelers in de agrarische financiering zoals de Rijks-
landbouw voorlichtingsdienst en het Borgstellings
fonds voor de Landbouw.
De betekenis van het rapport reikt echter verder,
aangezien zij tevens van belang is voor de vraag naai
de plaats van de landbouw in de gehele economie,
niet alleen in nationaal, maar ook in internationaal,
in het bijzonder in E.E.G.-verband.
Het rapport bespreekt de verschillende knelpunten
in de agrarische financiering, waarvan als belang
rijkste naar voren treden:
de terughoudendheid van de boer en in min
dere mate van de tuinder om krediet te nemen;
de zekerheden, welke door het landbouw
kredietwezen worden gevraagd;
de aard van de organisatie van het boeren
leenbankwezen.
Ik kan instemmen met de mening van de Commissie,
dat het wegnemen van de terughoudendheid van de
boer tot het opnemen van kredieten niet in de laatste
plaats een taak is van de landbouworganisaties en de
Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst. Deze taak houdt
in, dat gestreefd moet worden naar een motivering
van de ondernemersfunctie in de landbouw, waarbij
de boer, uiteraard binnen de grenzen van het econo
misch mogelijke, meer verantwoordelijkheid durft te
dragen op financieel gebied.
Het vraagstuk van de zekerheidstelling bij de finan
ciering is niet minder belangrijk, niet in het minst
voor jonge boeren, wier financiële positie veel min
der gunstig en soms zelfs uitgesproken ongunstig is.
Het zekerheidsvraagstuk raakt hier direct aan het
vraagstuk van de modernisatie van de landbouw. Het
rapport doet enkele suggesties met betrekking tot het
Borgstellingfonds. Zo wordt afsplitsing bepleit van
een apart vermogensdeel voor het verlenen van ga
ranties in de sector handel en nijverheid, waardoor