middelen moeten aantrekken. Of tot instelling resp.
uitbreiding van reeds bestaande desbetreffende in
stellingen moet worden besloten, zal van een aantal
factoren afhankelijk zijn. De Commissie heeft zich
ertoe bepaald de grote lijnen aan te geven van de
richting, waarin de oplossing gezocht moet worden.
Deze verkenning inzake de mogelijkheden voor
kredietverlening in de naaste toekomst heeft de
Commissie tot de overtuiging gebracht, dat de
Nederlandse landbouw in het boerenleenbankwezen,
zoals dat thans is georganiseerd, een zeer waardevol
kredietapparaat ter beschikking heeft. Daarnaast
bleken ook, uit qualitatief gezichtspunt, de boeren
leenbankkredieten en -voorschotten voor de land- en
tuinbouw gunstig te zijn. De looptijd van een voor
schot wordt immers individueel bepaald aan de hand
van de aflossingsmogelijkheden van het bedrijf; ver
vroegde terugbetaling is steeds mogelijk zonder boete
en de rente mag relatief gunstig worden geacht. De
kredietvoorwaarden zijn derhalve afgestemd op de
typische aard van het land- en tuinbouwbedrijf.
Tegenover deze gunstige factoren blijven echter
enkele bezwaren van organisatorische aard bestaan.
De Commissie heeft door de opiniepeiling de indruk
gekregen, dat er in de landbouw een niet geheel ge
rechtvaardigde terughoudendheid in het aanvragen
van kredieten en voorschotten bestaat. Deze terug
houdendheid moet primair worden toegeschreven aan
algemene oorzaken zoals de vrees zich ie diep in de
schulden te steken en een onvoldoende vertrouwen
in de toekomst, doch tot deze terughoudendheid
wordt ook bijgedragen door de organisatie van de
boerenleenbanken.
Volgens de geënqueteerde boeren en tuinders leidt
deze terughoudendheid ertoe, dat investeringen
achterwege blijven, omdat men geen krediet wil nemen.
Hoewel de terughoudendheid niet primair moet wor
den geweten aan de organisatie van het landbouw
krediet, vormt het feit, dat overigens verantwoorde
investeringen achterwege blijven, een voldoende reden
om te onderzoeken of er ook in het boerenleenbank
wezen geen veranderingen moeten worden aange
bracht. Nu zou een tegemoetkoming aan de geopperde
bezwaren een fundamenteel gewijzigde opzet van de
boerenleenbanken vereisen, omdat slechts dan een af
doende tegemoetkoming in deze bezwaren kan wor
den verkregen.
De Commissie is echter tot de overtuiging gekomen,
dat daartoe geen voldoende redenen aanwezig zijn.
Zij meent, dat de ongemotiveerde terughoudendheid
zo deze voorkomt moet worden opgeheven
door voorlichting van de zijde van de standsorgani
saties en de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst. Dat
deze situatie geen ingrijpende wijziging in de grond
slagen van de boerenleenbanken noodzakelijk maakt,
blijkt ook hieruit, dat men de bedoelde bezwaren
tegen de organisatorische opzet van de boerenleen
banken niet aantreft in gebieden waar geen terug
houdendheid in het aanvragen van kredieten of voor
schotten wordt geconstateerd, zoals in de typische
tuinbouwstreken. Hieruit blijkt, dat de bezwaren
tegen de organisatorische opzet van de boerenleen
banken voornamelijk voortvloeien uit een onjuist be
grip inzake de mogelijkheden, die het opnemen van
krediet biedt en van de juiste werkwijze van de
boerenleenbanken.
Toch meent de Commissie, dat enige aanpassingen in
de organisatie, zonder dat deze een fundamentele
wijziging met zich brengen, gewenst zijn. Zo zouden
de colleges van bestuur en raad van toezicht zo
klein mogelijk moeten worden gehouden, daarin
jongeren moeten worden opgenomen alsmede tuinders,
indien in het werkgebied in betekenende mate tuin
bouw wordt uitgeoefend. Ten aanzien van de raad
van toezicht geeft de Commissie in overweging na te
gaan of de taak van deze raad niet beperkt kan
blijven tot repressief toezicht.
De huidige werkwijze van deze raad leidt ertoe, dat
in het betrokken dorp vrij veel personen over de
kredietaanvraag moeten mede-beslissen, hetgeen voor
de kredietaanvragers afstotend kan werken.
Zoals reeds gezegd constateerde de Commissie, dat
ook in qualitatief opzicht het landbouwkrediet wel
voldoet aan de eisen, die uit een oogpunt van gezonde
bedrijfsfinanciering moeten worden gesteld. Echter
het landbouwkrediet kent slechts kredietverlening
tegen zakelijke en/of persoonlijke zekerheid. Meer en
meer blijken deze voorwaarden, die maar al te goed
verklaarbaar zijn uit de historische achtergrond van
het landbouwkrediet, bij boeren en tuinders moeilijk
heden op te leveren.
Vaak zijn investeringsmogelijkheden aanwezig, doch
ontbreekt de mogelijkheid de cloor de boerenleen
banken vereiste zekerheid te stellen. Ten aanzien van
dit punt moet het bijzonder belangrijk worden ge
acht, dat de overheid deze moeilijkheden heeft voor
zien en door middel van het Borgstellingfonds een
voor Nederland zeer adequate oplossing heeft ge
vonden.
Aangezien het Nederlandse landbouwkrediet ten tijde
van de oprichting van het Borgstellingsfonds voor de
Landbouw voldoende middelen had voor een uit
breiding der kredietverlening, doch zulks niet kon
doen zonder zekerheidstelling, is de gevonden op
lossing bijzonder waardevol geweest. Het Borgstel
lingsfonds werkt nu reeds een zevental jaren en de
resultaten wijzen uit, dat het in een grote behoefte
heeft voorzien.
Voor de toekomst verwacht de Commissie nog een
verdere uitbreiding van de activiteiten van het Borg
stellingsfonds voor de Landbouw. In verband daar
mee heeft zij ervoor gepleit een apart vermogens-
deel af te splitsen voor het verlenen van garanties
in de sector handel en nijverheid, waarna het maxi
mum der te verlenen garanties in de sector akker
en weidebouw en tuinbouw zou kunnen worden op
gevoerd tot het viervoud van het aanwezige ver
mogen in plaats van zoals thans voor het totaal
der kredieten tot maximaal het tweevoud.
De Commissie acht het derhalve vooralsnog niet
noodzakelijk, dat het vermogen van het Borgstellings
fonds door de overheid moet worden vergroot. Zij
meent, dat het zeer goed verantwoord is het bedrag
der door het Borgstellingsfonds te verlenen garanties
verder dan thans reeds het geval is, uit te doen gaan
boven het vermogen van het Borgstellingsfonds. Aan-
112