bod minimaal; in tweede instantie is uitgegaan van een meer normale toestand, waarbij met name ten aanzien van het aanbod van financieringsmiddelen is verondersteld, dat zulks voor een gedeelte zal ge schieden door middel van eigen besparingen en wel in dezelfde omvang, waarin dit in het recente ver leden is geschied. De Commissie komt dan tot de conclusie, dat in de periode ultimo 1957-ultimo 1967 de bruto-investe- ringen in grondverbeteringen (uitgezonderd cultuur technische werken), gebouwen, machines, vee en voorraden gemiddeld 40 miljoen gulden per jaar zouden kunnen belopen. Voor wat betreft de raming van dit bedrag, zou ik te dezer plaatse nog het vol gende op willen merken. De raming van dit bedrag heeft de Commissie op twee wijzen verricht. Enerzijds heeft zij nagegaan welke omvang de investeringen zullen hebben in elk van de sectoren grond, gebouwen, machines, vee en plantopstanden, anderzijds is berekend welke inves teringen verwacht kunnen worden als gevolg van de ontwikkeling van het inkomen en de werkgelegen heid in de land- en tuinbouw. Beide methoden geven ongeveer dezelfde einduitkomsten. Naast de financieringsbehoefte uit hoofde van in vesteringen, bestaat er in de land- en tuinbouw be hoefte aan financieringsmiddelen als gevolg van ver schuivingen in de vermogensverhoudingen, zoals die ontstaan ten gevolge van de generatiewisseling, de tendens tot bedrijfsvergroting en de wijzigingen in de verhouding tussen pacht en eigendom. De behoefte aan financieringsmiddelen uit hoofde van bedrijfsopvolging ontstaat, doordat de generatie wisseling in de landbouw voortdurend leidt tot weg vloeiing van financieringsmiddelen uit de agrarische sfeer naar elders. De tendentie tot bedrijfsvergroting, welke zich sinds enige jaren openbaart, leidt even eens tot een verhoogde vraag naar financierings middelen. Kleinere bedrijven worden immers over genomen door andere bedrijven, hetgeen meestal be tekent, dat de grond, gebouwen en inventaris van het op te heffen bedrijf worden verkocht. De ver koper zal de aldus verkregen financieringsmiddelen in de meeste gevallen uit het bedrijf nemen, zodat er voor de koper behoefte aan nieuwe financierings middelen ontstaat. De totale vraag naar financieringsmiddelen kan aldus worden gesteld op ongeveer 600 miljoen gulden per jaar, nl. 400 miljoen gulden voor investeringen en 200 miljoen gulden voor de financiering van de wijzigingen in de vermogensverhoudingen. Voor de financiering is echter nog een ander aspect van belang, nl. de vraag of het betreft een behoefte aan financieringsmiddelen met een middellange dan wel met een lange looptijd. De Commissie meent, dat de totale vraag ten bedrage van 600 miljoen gulden voor 250 miljoen gulden betreft een behoefte aan financieringsmiddelen met middellange looptijd en voor 350 miljoen gulden een behoefte aan permanent en langdurig tijdelijk vermogen. De Commissie meent te mogen concluderen, dat de voorziening in de behoefte aan financieringsmiddelen met middellange looptijd in de naaste toekomst onder bepaalde voorwaarden gegarandeerd kan worden ge acht. Deze voorwaarden zijn, dat de boerenleenbanken erin slagen eenzelfde percentage van de nationale besparingen aan te trekken als in het recente ver leden gemiddeld het geval was en dat het door deze instellingen gevoerde krediet- en voorschotbeleid in de naaste toekomst wordt gecontinueerd. Aangezien de boerenleenbanken het tot hun primaire taak rekenen bedrijfskredieten en voorschotten met een middellange looptijd aan hun leden te verstrek ken, zou kunnen worden geconcludeerd, dat zij ook in de naaste toekomst volkomen berekend zijn op hun taak. Immers en dit is een zeer belangrijk punt de Commissie heeft geconstateerd, dat de voor ziening in de behoefte aan middellang krediet door de boerenleenbanken ook voldoende zou zijn, indien de boeren en tuinders hun investeringen in het geheel niet met behulp van gevormde of te vormen be sparingen zouden kunnen financieren, een geval, dat nauwelijks is aan te nemen. Daarbij is er bovendien rekening mee gehouden, dat de boerenleenbanken moeten kunnen voldoen aan het beroep, dat traditio neel door de agrarische coöperaties op haar wordt gedaan, en dat zij een taak hebben in de financiering van de infra-structuur ten plattelande. Moeilijkheden in de kredietvoorziening verwacht de Commissie eerder in de sector van het lange krediet. Indien de interne financiering in de land- en tuin bouw geringer zal zijn dan in het verleden het geval was, hetzij door een teruggang in de rentabiliteit van de bedrijven, hetzij door een wijziging in het be stedingspatroon, of indien als gevolg van een af neming van de agrarische beroepsbevolking de finan ciering met behulp van familievermogen mocht ver minderen, zal de vraag naar financieringsmiddelen met een lange looptijd het aanbod kunnen overtreffen. De Commissie meent, dat met name de kredietver lening door familieleden in de toekomst zou kunnen verminderen. In dat geval zou de voorziening met leningen met lange looptijd in gevaar kunnen komen. De vraag rijst dan op welke wijze hierin moet worden voorzien. Hoewel de boerenleenbanken het zoals ge zegd tot hun primaire taak rekenen bedrijfskredieten en voorschotten met een middellange looptijd te ver strekken, hebben zij thans in feite in belangrijke mate ook leningen met een lange looptijd verstrekt. Kunnen, indien er inderdaad ten aanzien van het lange krediet een relatief te gering aanbod zou blijken te zijn, de boerenleenbanken, zo zou men kunnen vragen, ook de verstrekking van de ter aan vulling daarvan benodigde lange leningen op zich nemen? Tot op zekere hoogte kan dit zonder bezwaar ge schieden. Hoewel deze kredietverlening plaatsvindt uit spaargelden, is er weinig bezwaar daaruit een zeker gedeelte voor het verstrekken van langlopende leningen te bestemmen. Toch meent de Commissie, dat indien de kredietverlening vanwege de familie leden sterk af zou nemen, een bevredigende voor ziening in de agrarische kredietbehoeften een in stelling zal vereisen, welke zich meer in het bijzonder toelegt op de verstrekking van leningen met een lange looptijd. Deze instelling zou dan kapitaalmarkt- 111

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 41