handelsbank het voorzitterschap van deze Commissie
op zich heeft genomen, mag een illustratie vormen
van de goede verhoudingen, die er in Nederland
tussen de handelsbanken en de boerenleenbanken
bestaan.
Na twee jaren heeft de commissie het resultaat van
haar werkzaamheden kunnen neerleggen in het lijvige
boekwerk, waarvan U een dezer dagen kennis heeft
kunnen nemen.
Thans zou ik hier met enkele woorden het rapport
van de Commissie willen toelichten. Zonder uitvoerig
in te gaan op de conclusies en aanbevelingen, welke
in het rapport zijn gedaan, meen ik dat enkele toe
lichtende opmerkingen op zijn plaats zijn.
Daarbij stel ik voorop, dat de instellende organisaties
met het in het leven roepen van deze Commissie een
niet alleen voor Nederland, doch ook in wijder ver
band, belangrijk besluit hebben genomen. Het land
bouwkrediet vervult in Nederland een functie van
grote betekenis in het financieel-economisch bestel
van ons land. De aanwas van spaarsaldi en uitzettin
gen is de laatste jaren zeer belangrijk geweest en de
buitenstaander krijgt uit dit alles de indruk, dat deze
organisatie zonder noemenswaardige problemen steeds
verder groeit.
Daarom moet het worden toegejuicht, dat belang
hebbende organisaties 'de huidige werkwijze en de
toekomstige ontwikkeling aan een diepgaand onder
zoek hebben willen onderwerpen. Dit getuigt van het
terecht gevoelde besef van de betrekkelijkheid van de
eigen organisatie, doch tevens van een vooruitziende
blik, nu meer en meer blijkt, dat in de landbouw in
de E.E.G. zeer aanmerkelijke veranderingen te wach
ten staan, hetgeen voor het Europese landbouw
krediet nieuwe taken en verantwoordelijkheden
brengt. Nederland heeft ten deze door de werkzaam
heden van de Commissie Landbouwkrediet in zekere
mate kunnen aantonen, welke de mogelijkheden Vctn
het landbouwkrediet zijn.
Thans een enkel woord over de inhoud van het
rapport en de bij het onderzoek gevolgde methode.
De opdracht aan de Commissie luidde:
„Een onderzoek in te stellen naar de financiering
van het agrarisch bedrijfsleven in Nederland en in
het bijzonder van de vraag of de werking van het
in het boerenleenbankwezen georganiseerde land
bouwkrediet in overeenstemming is met de bestaande
en in de toekomst te verwachten financieringsbe
hoeften, dan wel of zij ten deze opzichte verbetering
behoeft." Ingevolge deze opdracht heeft de Commissie
in eerste instantie onderzocht op welke wijze de
Nederlandse land- en tuinbouw wordt gefinancierd.
Daarbij kwamen vragen aan de orde als: Hoe is het
gesteld met de financiële positie van de Nederlandse
boeren en tuinders, door wie worden leningen ver
strekt, in welke omvang en tegen welke voorwaarden?
Het bleek de Commisie, dat de financiële positie
van de Nederlandse boeren en tuinders overwegend
gezond kon worden geacht, met dien verstande, dat
de positie van de jonge boeren veel minder gunstig
is, soms zelfs beslist ongunstig.
Voor wat betreft de herkomst der uit leningen ver
kregen middelen bleek overduidelijk welk een belang
rijke plaats de familieleden als geldverschaffers in
nemen, op de voet gevolgd door de boerenleenbanken.
Daarna volgen de institutionele beleggers, particuliere
personen en leveranciers.
Het onderzoek naar de herkomst der leningen leidde
vanzelfsprekend tot een nadere studie van organisatie
en werkwijze van die instellingen, die zich in het
bijzonder op de kredietverlening aan landbouwers
en tuinders hebben toegelegd. De Commissie heeft de
grondslagen, de organisatie en de werkwijze van deze
instellingen zeer uitvoerig beschreven. Zij heeft daar
bij geconstateerd, dat door genoemde instellingen bij
voortduring en met grote ernst wordt gestreefd naar
een passende oplossing van de vele problemen, die
zich op het terrein van het landbouwkrediet voordoen.
Toch bestond de indruk, dat boeren en tuinders be
zwaren hadden tegen de organisatie van het land
bouwkrediet, zoals dat in Nederland werkte. Ten
einde nu deze bezwaren te concretiseren is door de
Commissie onder een aantal boeren en tuinders een
schriftelijke enquete gehouden inzake de opvattingen
van de agrarische bevolking over het landbouw
krediet. De op deze wijze verkregen inlichtingen zijn
voor de Commissie bijzonder waardevol geweest. Uit
de opiniepeiling is immers gebleken, dat er in kringen
van boeren en tuinders inderdaad bezwaren leven
ten aanzien van de organisatie en werkwijze van de
Nederlandse landbouwkredietinstellingen.
Deze bezwaren richten zich enerzijds op de aspecten
van de werkwijze van de boerenleenbanken, ander
zijds betroffen zij zekere grondbeginselen, met name
het werkgebied van de individuele boerenleenbanken,
hetwelk immers ten gevolge heeft, dat deze door een
plaatselijk bestuur moeten worden beheerd.
De Commissie zag zich derhalve voor de vraag gesteld
of deze bezwaren van een zodanig gewicht moesten
worden geacht, dat de grondslagen van het boeren-
leenbankwezen zouden moeten v/orden gewijzigd. Het
antwoord op deze vraag kan uiteraard slechts worden
gegeven, indien rekening wordt gehouden met de vele
facetten welke dit vraagstuk heeft.
Enkele dier belangrijkste facetten worden gevormd
door het probleem van de kredietverlening en de
voorwaarden, waaronder deze kredietverlening ge
schiedt. Hoewel de Commissie de huidige agrarische
kredietvoorziening in vele opzichten bevredigend
achtte, diende in verband met het bovenstaande een
onderzoek te worden gedaan naar de financierings
behoeften in de naaste toekomst, met name naar de
vraag of de agrarische kredietvoorziening in de
naaste toekomst verzekerd kan worden geacht bij de
huidige organisatie en werkwijze van de landbouw-
kredietinstellingcn.
Teneinde nu te onderzoeken of het boerenleenbank
wezen in de toekomst in staat zal zijn aan de vraag
naar financieringsmiddelen te voldoen, zijn door de
Commissie enige berekeningen gemaakt over de toe
komstige omvang van de vraag naar en het aanbod
van agrarische financieringsmiddelen. De Commissie
heeft daarbij in eerste instantie het probleem zeer
scherp gesteld door te berekenen welke situatie zou
ontstaan, indien men aanneemt, dat de vraag naar
financieringsmiddelen zeer hoog zal zijn en het aan-
110