voor de storting was 1 maart 1960. Het be drag dat voortijdig werd gestort was niet veel lager dan het gehele leningsbedrag. Per 1 maart moest er nog maar heel weinig worden voldaan. In diezelfde weekstaat trad een deviezenaan- was van 67 miljoen tot 5.133 miljoen aan de dag, waarmee de hoogste stand werd be reikt sedert 21 september 1959. Het was voor het eerst na geruime tijd, dat de Neder- landsche Bank zich in zulk een aanzienlijke versterking van haar zichtbare deviezenvoor raden kon verheugen. Men weet, dat het particuliere bankwezen tot dusverre de toe vloeiende deviezen in het buitenland (in hoofdzaak de Verenigde Staten) heeft uitge zet, teneinde van de gunstige rentestand al daar te profiteren. Wij hebben er al eerder op gewezen, dat bedoeld eigen deviezenbezit van de banken als een extra reserve kan wor den beschouwd, waarop zonodig zal worden teruggevallen. De in de weekstaat ditmaal zichtbare deviezenaanwas betrof ten dele uit het buitenland teruggetrokken saldi en ten dele had men hierbij met nieuwe dollaront vangsten te doen. Verschuiving: in schatkistschuld Ten aanzien van de financiering van de schatkist zij overigens nog onder de aandacht gebracht, dat het uitstaande bedrag aan schatkistpromessen, dus schuldbewijzen met een looptijd van ten hoogste één jaar een zeer lage omvang heeft bereikt. Op 29 februari stond aan zodanige kort lopende schuld nl. niet meer uit dan 416 miljoen tegen 539 miljoen op 31 december 1959, maar nog 2.212 miljoen einde 1958. Ten aanzien van de schatkistbiljetten die een looptijd hebben van een tot vijf jaar kan men het tegengestelde verschijnsel waarnemen. De omvang van de in deze vorm gegoten staats schuld heeft thans een record bereikt van 3.038 miljoen tegen 2.919 miljoen einde 1959 en 1.609 miljoen einde 1958. Deze verschuiving weerspiegelt het streven tot ver hoging van de rente-inkomsten van het bank wezen op schatkistpapier. Des te langer de looptijd, des te hoger uiteraard de rente. Verder blijkt, dat het totaal van de vlottende schuld van het Rijk, dat in de loop van 1959 van ƒ3.821 tot ƒ3.458 miljoen was ingekrom pen, per einde februari met een stand van 3.455 miljoen vrijwel gelijk is gebleven aan het niveau van einde 1959. Daar staat dus tegenover, dat de langlopende schuld dit jaar netto (na aftrek van de uitbetalingen op de leningsschuld) met ca 400 miljoen moet zijn toegenomen. Het renteverloop Terwijl de rentevoet zich in de Verenigde Staten thans weer in stijgende lijn beweegt, is uit het voorgaande gebleken, dat ten onzent in februari weer een zekere ontspanning kon intreden. In dit verband mag niet worden nagelaten er op te wijzen, dat de officiële ramingen gedurende het lopende jaar een daling van het overschot op de lopende reke ning van de betalingsbalans verwachten van ƒ1,8 miljard tot ƒ700 miljoen. Daaruit volgt, dat de deviezenaanwas afgezien van een toevloeiing uit hoofdevan mogelijke effecten aankopen door het buitenland dienover eenkomstig zou afnemen. Worden deze verwachtingen bewaarheid, dan zou daarvan een relatieve vermindering van de ruimte op de geldmarkt het gevolg zijn. Indien men be denkt, dat een overschot op de betalings balans van 500 miljoen als noodzakelijk minimum door de monetaire instanties wordt beschouwd, kan slechts worden geconclu deerd, dat het geraamde veel lagere over schot nauwelijks nieuwe liquiditeiten aan de geldmarkt respectievelijk de banken zal doen toevloeien. Anderzijds zal de behoefte aan middelen stijgen naarmate de algemene bedrijvigheid groter wordt en de investeringen overeen komstig de ramingen zullen toenemen. Het Centraal Planbureau berekende, dat de in vesteringen in vaste bedrijfsactiva dit jaar met 14 zullen stijgen, hetgeen neerkomt op een waarde van 1,2 miljard, terwijl het totale bestedingsaccres voor dit jaar met in begrip van de voorraadvorming op rond 4 miljard werd becijferd. Het Planbureau komt dan ook tot de slotsom, dat de kapitaalschaarste hier te lande in 1960 zal toenemen, hetgeen een rentestijging in de hand zou werken. Het feitelijke verloop van de rentestand zal zowel afhangen van de conjunctuurontwik keling als van de mate, waarin al dan niet de effectenexport naar het buitenland zal wor den voortgezet. 94

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 24