gevoegd de winst over 1959. Na bijschrijving
van deze winst zullen de eigen middelen het
bedrag van 100,0 miljoen nog met enkele
miljoenen overschrijden. Op zichzelf een
respectabel bedrag, doch zowel in verhouding
tot de vreemde middelen als tot de uitzettin
gen in eigen kring is sprake van een achter
uitgang.
In verband hiermede dient aan een verdere
versteviging van de reserve te worden ge
werkt. De wenselijkheid hiervan wordt alge
meen ingezien door de aangesloten banken.
De vreemde middelen, die bijna geheel be
staan uit spaargelden en creditsaldi in
lopende rekening, stegen in de jaren 1958 en
1959 met respectievelijk 363,5 miljoen en
388,1 miljoen, waardoor zij toenamen van
1.996,8 miljoen tot 2.748,4 miljoen.
Bezien we eerst de ontwikkeling van de
spaargelden, dan blijkt het positieve spaar-
verschil in de jaren 1958 en 1959 respectieve
lijk 263,0 miljoen en 272,4 miljoen te
bedragen. In deze twee jaren overtroffen de
inlagen de terugbetalingen dus met 535,4
miljoen, een resultaat, dat nog ruim ƒ50 mil
joen hoger is dan de inlagenoverschotten in
de jaren 1952 tot en met 1957. Hoewel het
spaaroverschot in 1959 slechts weinig afwijkt
van dat in 1958, kwamen in de maandelijkse
spaarmutaties in beide jaren wel belangrijke
verschillen voor. Deze moeten worden toege
schreven aan factoren, die afwijkingen ver
oorzaakten in het normale patroon der
seizoenfluctuaties.
Zo was in januari 1958 het spaaroverschot
11,8 miljoen en in januari 1959 40,2 mil
joen. De inschrijvingen op de rentespaar-
brieven van de N.V. Bank voor Nederland-
sche Gemeenten oefenden in deze maand van
het jaar 1958 een ongunstige invloed uit op
de besparingen bij de spaarbanken, terwijl in
januari 1959 de melktoeslaggelden een
krachtige stijging van de spaargelden ver
oorzaakten. De invloed van de uitkeringen
van de melktoeslag was in maart 1958 zelfs
zo sterk, dat in plaats van het in deze maand
gebruikelijke spaartekort, een overschot voor
kwam van 27,2 miljoen. In maart 1959 be
droeg het spaaroverschot 9,6 miljoen,
waartoe eveneens de uitkering van melktoe
slaggelden meewerkte. Zowel in 1958 als in
1959 gaf de maand april een normale ont-
sparing te zien. In de hierna volgende maan
den kwamen in geen van beide jaren ont-
sparingen meer voor. De spaaroverschotten
vertoonden in deze maanden van het jaar
1959 slechts een geringe afwijking van die
in de overeenkomstige maanden van 1958.
Alleen in de maand december 1959 was het
spaaroverschot met 17,6 miljoen bijna
19,0 miljoen lager dan in december 1958,
in welke maand een aanzienlijk bedrag aan
melktoeslaggelden werd uitgekeerd.
De sterke stijging van de spaargelden in de
jaren 1958 en 1959 heeft zich niet bij alle
aangesloten banken in dezelfde mate voorge
daan. Zelfs waren er in deze jaren respec
tievelijk 24 en 19 banken, waarbij de terug
betalingen de inlagen overtroffen. Ook de
creditsaldi in lopende rekening zijn in 1958
en 1959 belangrijk toegenomen en wel met
respectievelijk 45,7 miljoen en 53,7 mil
joen. Als gevolg hiervan is de verhouding
spaargelden en creditsaldi in lopende
rekening nagenoeg ongewijzigd gebleven. Dit
houdt in, dat met betrekking tot de vreemde
middelen een harmonische groei heeft plaats
gevonden in hetspaarbedrijf en in hetboeren-
leenbankbedrijf van de aangesloten banken.
Ten aanzien van de uitzettingen in eigen
kring bestaat een belangrijk verschil in ont
wikkeling in de jaren 1958 en 1959. Deze
komt het sterkst tot uitdrukking bij de debet-
saldi in lopende rekening, die in 1958 met
21,5 miljoen verminderden, doch in 1959
stegen met 30,7 miljoen. Het beloop van
deze saldi hangt in sterke mate af van de be
hoefte aan bedrijfskrediet van de agrarische
coöperaties. Deze nam in 1958 af met 19,2
miljoen, terwijl zij in 1959 steeg met 21,7
miljoen.
Het aantal en het bedrag der verstrekte voor
schotten was in 1959 aanmerkelijk groter dan
in 1958. Aan vaste hypothecaire leningen
werd in 1959 zelfs een bedrag verstrekt, dat
meer dan het dubbele was van dat in 1958.
Deze activiteit op het terrein van de hypo
thecaire voorschotten heeft ertoe geleid, dat
in 1959 het bedrag van de in deze vorm uit
staande voorschotten toenam met 96,9 mil
joen tegen 34,0 miljoen in 1958. Ook de
verstrekking van voorschotten aan natuurlijke
personen tegen andere zekerheid dan hypo
theek was in 1959 met 45,6 miljoen groter
dan die in 1958 met 30,3 miljoen. De ver
strekte leningen aan rechtspersonen be-
91