mische en politieke spanningen dan die bij de overige spaarinstellingen. 4. Deze mindere gevoeligheid, die het sterkst naar voren komt bij de boerenleen banken op het agrarische platteland, is toe te schrijven aan de agrarische spaarders. 5. De in de jaren 1951 tot en met 1958 relatief sterkere stijging van de spaargelden bij de boerenleenbanken op het verstedelijkt platteland en in de steden ten opzichte van die bij de banken op het agrarische platte land is toe te schrijven aan nieuwe spaarders. 6. De in 1957 voorkomende afwijking van de spaarbeweging bij de boerenleenbanken van die bij de overige spaarinstellingen vindt haar oorzaak in de geringe reactie van de agrarische spaarders op de stijging van de rente op de kapitaalmarkt en in de teruggang van de investeringen in de landbouw. Bij de boerenleenbanken op het verstedelijkt platte land en in de steden hebben vooral de in lagen van nieuwe spaarders mede tot de groei bijgedragen. 7. De bijzondere groei in 1958 kan, behalve door de algemene verbetering van het spaar- klimaat, verklaard worden uit de sterke groei van het aantal spaarrekeningen en de ver hoogde liquiditeit der agrarische spaarders ten gevolge van de uitkering van melk- garantiegelden. Utrecht. W. J. Dalmijn. Eindhoven. W. M. N. v. d. Wildenberg. 8

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 42