Voor de onderscheiden groepen van boeren leenbanken is in tabel 4 aangegeven in welke mate het aantal spaarrekeningen en het spaartegoed jaarlijks is gestegen in de periode 1951 tot en met 1958. Inclusief de bijgeschreven rente is in de jaren 1951 tot en met 1958 het totale spaartegoed gestegen met 103,3 pCt. De relatieve toene ming van het spaartegoed in de diverse groepen loopt evenwel zeer uiteen. Naarmate het aandeel van de niet-agrarische beroeps bevolking stijgt, nemen de spaargelden naar verhouding sterker toe. In de steden is deze stijging met 136,9 pCt. meer dan 50 pCt. hoger dan op het overwegend agrarische platteland waar deze slechts 85,3 pCt. be draagt. Bij het bezien van de jaarlijkse stijgingen in de onderscheiden groepen komt naar voren, dat bij de banken, gevestigd in de A 1 en A 2 gemeenten, de jaarlijkse spaarbeweging na genoeg evenwijdig loopt, hetgeen door het geringe verschil in de samenstelling van de beroepsbevolking verklaarbaar is. De banken in de A 3 gemeenten vertonen een spaarbe- loop, dat in enkele jaren overeenkomst ver toont met dat van de overige plattelands- banken, doch in andere jaren meer gelijkt op dat van het verstedelijkt platteland en de steden. Bij de banken in de beide laatste groepen kan eveneens een opvallende over eenkomst in de spaarbeweging worden ge constateerd. Op de recessie, volgende op 't Korea-conflict, heeft de spaarbeweging bij de boerenleen banken op het platteland minder sterk ge reageerd dan bij die op het verstedelijkt platteland en in de steden. Het herstel in 1952 is echter bij de banken in de B en vooral in de C gemeenten krachtiger en zet zich ook tot en met het jaar 1955 voort. Ten platte- lande is de ontwikkeling echter anders; in de jaren 195.3 en 1954 is de relatieve stijging afgenomen, doch in 1955 wordt het stijgings niveau van 1952 weer overschreden. In 1956 treedt bij alle groepen een teruggang op, die in de steden en op het verstedelijkt platteland het grootst is. De spaarbeweging bij de boerenleenbanken op het verstedelijkt platteland en in de steden vertoont in de jaren 1951 tot en met 1956 meer overeenkomst met die bij de Rijkspost spaarbank en algemene spaarbanken dan met die bij de boerenleenbanken ten plattelande. Voor de jaren 1953 tot en met 1956 is de ge- constateerdeovereenkomst inbelangrijke mate toe te schrijven aan de groei van het aantal spaarders, die ertoe heeft bijgedragen, dat de procentuele stijging van de spaargelden op het verstedelijkt platteland en in de steden groter is geweest dan die bij alle boerenleen banken tezamen. In 1957 vertonen de procentuele spaarmuta- ties in de sterk agrarische plattelandsge meenten een zeer geringe teruggang verge leken met het voorgaande jaar. Daarentegen is de stijging bij de banken in de A 3, B en C gemeenten zeer opvallend. De vraag kan worden gesteld of dit verschijnsel wordt veroorzaakt door een afwijkende reactie van de spaarders in de steden van die op het platteland, met andere woorden of het ge drag van niet-agrarische spaarders in de stad of ten plattelande al dan niet hetzelfde is. Blijkens een ingesteld onderzoek naar de spaarmutaties bij 47 algemene spaarbanken ten plattelande zijn hierbij de procentuele mutaties als volgt: - Evenals in de jaren 1951 en 1952 is er in 1957 een belangrijk verschil tussen de procentsge- wijze mutatie ten plattelande bij de algemene spaarbanken en die bij de boerenleenbanken. Deze afwijking houdt waarschijnlijk verband met de reactie van de agrarische spaarders. Ter verklaring hiervan kan worden opge merkt, dat voor de ontwikkeling van de be sparingen bij de spaarinstellingen de marge tussen de kapitaalmarktrente en de spaar- rente een belangrijke rol speelt. Is dit verschil groot zoals einde 1957 het geval was dan zullen spaarbankbesparingen worden omgezet in kapitaalmarktuitzettingen zoals obligatieleningen. Bij de boerenleenbanken ten plattelande treedt deze omzetting in TABEL 5 47 alg. spaarb. bib. ten plattelande 1951 —5,2 1,6 1952 0,5 6,7 1953 5,8 6,8 1954 6.1 6,0 1955 5.6 7.8 1956 2,8 4,1 1957 2,1 4,0 1958 2,4 12,6 6

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 40