agrarische sector, die in aantal zelfs de
meerderheid vormen. Bedoeld onderzoek
heeft het volgende aangetoond:
TABEL 2
Daar onder de spaarders van de Rijkspost
spaarbank en de algemene spaarbanken
slechts een te verwaarlozen aantal landbou
wers en tuinders voorkomt, kan uit de ver
melde indeling worden afgeleid, dat in
de spaarderskring van de boerenleenbanken
een grotere variatie optreedt ten aanzien van
de onderscheidene economische sectoren dan
bij de overige spaarinstellingen, ondanks het
feit, dat bij de boerenleenbanken in belang
rijke mate het accent op de agrarische sector
ligt. Het is duidelijk, dat deze omstandigheid
gevolgen zal hebben voor de ontwikkeling
van de besparingen.
Verschil tussen besparingen van agrariërs
en niet-agrariërs
Voor de niet-agrarische spaarders geldt dat,
afgezien van wijzigingen in spaarvormen, de
mutaties in de spaargelden worden veroor
zaakt door het verschil tussen inkomen en
consumptie. Voor boeren en tuinders spelen
hiernaast echter de uitgaven voor produk-
tieve doeleinden een belangrijke rol. Evenals
in andere bedrijfstakken wordt in de land
en tuinbouw de omvang der investeringen
beïnvloed door toekomstverwachtingen. Bij
pessimistische verwachtingen, die kunnen
worden veroorzaakt door een laag inkomens
niveau, zullen investeringen achterwege blij
ven. Als gevolg hiervan zullen de uit af
schrijvingen vrijkomende middelen, voor zo
ver deze niet moeten worden aangewend
voor aflossingen, hun weg naar de spaarbank
vinden. Deze beweging kan nog worden ver
sterkt door het uitstellen van onderhoud.
Aan de andere kant zullen de spaargelden bij
een verbetering van de vooruitzichten in de
landbouw en het hiermede gepaard gaande
inhalen van de achterstand in de investe
ringen en in het onderhoud de druk hiervan
ondervinden. Een hoog inkomensniveau en
goede toekomstverwachtingen zullen leiden
tot extra-investeringen, waarvoor mede een
beroep op de spaargelden zal worden gedaan.
Uit hoofde van de grote omvang van de
duurzame produktiemiddelen in de landbouw
als gevolg van de mechanisatie mag boven
dien worden gesteld, dat onder de spaargel
den van de agrariërs bij de boerenleenbanken
steeds bedragen zullen voorkomen, die ver
kregen zijn uit afschrijvingen en derhalve in
de toekomst zullen moeten dienen voor de
financiering van nieuwe aanschaffingen. Het
is niet mogelijk het totaal van deze bedragen
bij benadering weer te geven, doch de be
tekenis ervan mag zeker niet worden onder
schat.
Beziet men in dit licht de besparingen bij de
boerenleenbanken en de overige spaarinstel
lingen, dan is het verklaarbaar, dat in tijden
van opgaande conjunctuur (de jaren 1953 tot
1956) de groei van de boerenleenbankbespa
ringen ten achter blijft bij die der andere
groepen. Immers, het in die jaren ontstane
grotere positieve verschil tussen inkomen en
consumptie zal bij de overige spaarders tot
uitdrukking komen in de spaargelden, terwijl
dit bij boer en tuinder zal worden aangewend
voor investeringen. Hiernaast is voor de
land- en tuinbouw in het bijzonder van be
lang de oudedagsverzorging. Op dit terrein
wordt door de agrariërs vaak de voorkeur
gegeven aan een aanvulling op de bestaande
voorzieningen via het spaarbankboekje, dat
te allen tijde de mogelijkheid openlaat van
directe besteding.
Gezien het bovenstaande is het begrijpelijk
dat het gemiddeld bedrag per spaarbank
boekje van boer en tuinder met een bedrag
van bijna 2.100,aanmerkelijk hoger ligt
dan dat van de overige categorieën spaarders
bij de boerenleenbanken, voor welke groepen
het ruim 1.200,bedraagt. In vergelijking
met het gemiddeld tegoed per spaarrekening
van 500,a 600,bij Rijkspostspaar
bank en algemene spaarbanken is echter ook
het gemiddeld tegoed van de niet-agrarische
spaarders bij de boerenleenbanken hoog.
Besparingen bij de boerenleenbanken per
31 december 1957 naar beroepscategorie
Aantal in
Bedrag in
pCt.
pCt.
Landbouwers en tuinders
43
53
Hoofdarbeiders
10
9
Handarbeiders
24
14
Zelfstandige beroepen
12
12
Overige beroepen
11
12
100
100
4