De besparingen bij de boerenleenbanken in Nederland Met toestemming van de redactie van Economisch-Statistische Berichten nemen wij uit het nummer van 27 januari 1960 een onder bovenstaande titel verschenen artikel over, ge schreven door de heren W. Dalmijn en drs. IV. M. N. van den Wildenberg. In het onderstaande wordt de ontwikkeling van de besparingen bij de boerenleenbanken in de jaren 1951 t/m 1958 vergeleken met die bij de Rijkspostspaarbank en de algemene spaarbanken en worden tevens enige aspecten van de boerenleenbankbesparingen in het licht gesteld. Vergelijking van de besparingen bij de boeren leenbanken met die bij de overige spaarinstel- lingen in de jaren 1951 tot en met 1958 TABEL 1 Jaarlijkse toe- of afneming van de besparingen bij de boerenleenbanken en de overige spaarinstellingen in de jaren 19511958 (absolute mutaties x f. 1 min.) Blijkens de tabel doen zich in de spaarbewe- ging bij de boerenleenbanken en in die bij de overige spaarinstellingen enige opvallende verschillen voor. In de eerste plaats zijn de schommelingen in de absolute jaarmutaties bij de boerenleenbanken minder groot dan bij de overige spaarinstellingen. Met name in de jaren 1952 tot en met 1957 kan bij de boe renleenbanken van een tamelijk rustige groei worden gesproken. In de tweede plaats over trof alleen in de jaren 1951, 1952, 1957 en 1958 de aanwas van de spaargelden bij de boerenleenbanken die bij de overige spaar instellingen. Ziet men naar het verschil in procentuele mutaties tussen de besparingen bij de boerenleenbanken en de overige spaar instellingen, dan blijkt er in de jaren 1951 tot en met 1956 per saldo geen verschil in groei te zijn geweest. In de jaren 1957 en 1958 zijn de besparingen bij de boerenleen banken echter meer toegenomen dan bij de andere groepen van spaarinstellingen. De reacties van de spaarders op het conflict in Korea, op de overbesteding in de jaren 1956 en 1957 en de hierop volgende reces sies zijn bij de boerenleenbanken minder hef tig. In de rustige jaren 1953 tot en met 1956 met een opgaande conjunctuur overtreffen de besparingen bij de Rijkspostspaarbank en de algemene spaarbanken gezamenlijk die bij de boerenleenbanken en wel in zodanige mate, dat gemeten van de ene recessie tot de andere, dus van 1951 tot en met 1956, bij de boerenleenbanken 393 min. minder is be spaard. Dit verschil in groei wordt evenwel in de jaren 1957 en 1958 nagenoeg gecom penseerd, waartoe vooral de toeneming van de spaargelden bij de boerenleenbanken en de ontsparing bij de overige spaarinstellingen in 1957 hebben bijgedragen. Beroepsindeling van de spaarders bij de boerenleenbanken. De vraag kan worden gesteld of het verschil in ontwikkeling kan worden verklaard uit het feit, dat de spaarders bij de diverse spaarinstellingen tot verschillende maat schappelijke categorieën behoren. Wat de boerenleenbanken betreft is een overzicht van de beroepen der spaarders bij deze in stellingen per 31 december 1957 samenge steld door de beide Centrale Banken. Daar uit is gebleken, dat de bij de boerenleenban ken ingelegde spaargelden voor bijna de helft afkomstig zijn van spaarders uit de niet- C C Rijkspostspaarbank Algemene spaarbanken Boerenleenbanken Meerdere of mindert groei bij bib. t.o.v. overige spaarinstellingt Meerdere of mindert procentuele groei bi; bib. t.o.v. overige spaarinstellinge 1951 —97 10 40 —25 98 112 26 +3,8 3,4 1952 62 1953 32 146 116 62 —0,3 1954 68 197 130 135 —2,6 1955 157 214 103 192 122 —179 155 2 6 1956 174 —2,6 1951/'56 344 682 633 —393 1957 4 —60 153 217 7,8 1958 128 139 419 152 8,9 1951/'58 468 761 1.205 24 3

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 37