SPAREND NEDERLAND 23 23 3 - 23 u H R.P.S IJ +239,2 2196,8 2436,0 29,2 29,1 KANTTEKENINGEN BIJ DE CIJFERS De verzamelbalans per 31 december '59 geeft een totaal aan dat ruim 26 miljoen hoger is dan dat per ultimo van de voorgaande maand. Deze stijging is evenwel niet een ge volg van de toeneming van de creditgelden, maar van de ontvangen rente op voorschotten en leningen, die aan de creditzijde van de balans onder diverse rekeningen is opge nomen. Niet alleen met betrekking tot de rente, maar ook voor de aflossingen speelt de jaarultimo een rol, hetgeen tot uitdrukking komt in de post voorschotten, waarop de af lossingen in de maand december het bedrag aan verstrekte posten te boven gingen. On danks de afneming van de voorschotten namen de kredietverlening en de beleggingen in eigen kring toe door de belangrijke stijging van de debetsalid in lopende rekening, die overwegend is veroorzaakt door kredietop neming van aankoopverenigingen. Daar de creditgelden nagenoeg ongewijzigd zijn en de toeneming van de kredietverlening en de beleggingen in eigen kring is gecompen seerd door de afneming van de overige uit zettingen, is de stijging van de liquide mid delen te danken aan de ontvangen rente op voorschotten en leningen. Het totaal van de besparingen is in de maand december lager dan in de voorgaande maand. Voor de Utrechtse boerenleenbanken en de algemene spaarbanken is dit evenwel gebruikelijk. De spaaroverschotten over de maand januari 1960 zijn voor de bij Utrecht en Eindhoven aangesloten banken respectievelijk 28,4 miljoen en 22,2 miljoen en bij de Rijks postspaarbank 20,7 miljoen. Bedragen x 1 miljoen Mutaties november Mutaties december Mutaties jan. t/m dec. Saldo tegoed Tegoed in °/o van het c c 4J bc c c O bC e c <u ba totaal V M> C3 "c ho.5 H XI Ui ra O, o Ld u ba 22 a bO-5 «J H -Q l_ i-C ra u Oh <U C/3 V bQ ra "g bo.5 Ui CJ 5 to ri Ui O<U C/2 1/1 31/12 1/1 31/12 1959 Bib. Utrecht 109,3 69,4 +39,9 110,3 92,7 17,6 1126,8 854,4 +272,4 2037,6 2310,0 27,0 27,6 Bib. Eindh. 55,4 43,4 12,0 71,1 56,2 14,9 680,7 516,8 163,9 1158,7 1322,6 15,4 15,8 60,8 53,9 6,9 70,1 59,3 10,8 815,5 654,1 161,4 2142,4 2303,8 28,4 27,5 Alg. Spaarb. 112,4 96,1 16,3 115,3 114,2 1393,9 1154,7 337,9 262,8 +75,1 366,8 322,4 +44,4 4016,9 3180,0 +836,9 7535,5 8372,4 100,0 100,0 1958 Bib. Utrecht 96,8 57,5 +39,3 110,3 73,9 +36,4 978,3 715,3 +263,0 1719,8 1982,8 25,9 27,0 Bib. Eindh. 47,8 35,1 12,7 66,7 45,1 +21,6 598,2 441,9 156,3 971,4 1127,7 14,6 15,4 R.P.S 55,1 48,4 6,7 66,3 52,5 13,8 744,1 616,1 128,0 1956,0 2084,0 29,4 28,4 Alg. Spaarb. 101,0 83,0 18,0 96,1 92,7 3,4 1199,3 1060,5 138,8 2002,0 2140,8 30,1 29,2 300,7 224,0 +76,7 339,4 264,2 +75,2 3519,9 2833,8 +686,1 6649,2 7335,3 100,0 100,0 59

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 21