Bedoelde deviezensaldi, die dus in buiten lands schatkispapier e.d. zijn geïnvesteerd, beliepen einde november jl. rond 850 mil joen. Het staat vast, dat die uitzettingen de Nederlandsche Bank niet onwelgevallig zijn. In de eerste plaats wegens de belangrijke rente-inkomsten, die aldus worden verkregen en die een tegenwicht vormen tegen de divi dendbetalingen, die naar het buitenland moeten geschieden op grond van het buiten landse bezit van Nederlandse effecten aandelen. Terwijl, in de tweede plaats, die uitzettingen ook een monetair gunstig effect hebben. Populair gezegd, zolang die bank gelden in het buitenland uitstaan kunnen zij in het binnenland in monetair opzicht geen kwaad doen. Terwijl ze steeds als opvraag bare reserve achter de hand blijven. Die belangrijke tegoeden spruiten in hoofd zaak direct of indirect voort uit het overschot op onze betalingsbalans, dat voor het afgelopen jaar op ten minste 1600 mil joen kan worden geraamd en voor het lopende jaar nog op ten minste 700 miljoen wordt aangenomen. Worden die deviezen niet in het buitenland uitgezet, maar aan de Nederlandsche Bank overgedragen, dan komt de tegenwaarde daarvan in guldens bij de banken terecht. Deze zouden aldus worden gestimuleerd tot een grotere kredietverlening in het binnen land, hetgeen inflatoir zou werken, voor zover de Nederlandsche Bank daarvoor geen stokje zou steken, hetzij door verhoging van de verplichte dekking, het z.g. kaspercentage, hetzij anderszins. Dat is nu niet nodig. Verstoord evenwicht Intussen heeft zich ook nu het verschijnsel van koersdruk voorgedaan, dat altijd bij de uitgifte van een grotere emissie op aandelen- of obligatiemarkt valt waar te nemen. Het evenwichtvan de leningsmarkt werd verstoord ten dele door verkoopsdruk, ten dele als zuiver technische correctie. Het spreekt im mers vanzelf, dat de attractie van een nieuwe lening moet bestaan in leningsvoorwaarden, die gunstig afsteken bij die, welke voor die van reeds genoteerde oudere leningen gelden. Het rendement, dat wordt geboden, moet dus noodzakelijk hoger liggen. En ditmaal klemde dat nog in het bijzonder wegens de tendentie tot stijging van de rentevoet in het buitenland, die op zichzelf nog altijd de mogelijkheid inhoudt, dat ook ons land zich daaraan uiteindelijk niet zal kunnen ont trekken. De wisselwerking van die gunstiger voor waarden op de obligatiemarkt trad ten volle aan de dag in de koersdaling, die onze maan delijkse koerstabel voor de maand januari te zien geeft. Weliswaar was die daling reeds in de eerste helft van de maand begonnen, onder invloed van het renteverloop in het buitenland, maar het grootste gedeelte van de verliezen is toch eerst geleden nadat de lening was aangekondigd. De 4V2 lening 1958 was einde januari gedaald tot 981/2, op basis Gering schatkisttegoed 'Pen slotte moge nog een enkel woord omtrent de positie van de schatkist worden opge merkt. In het hele jaar 1958 is het tegoed van het Rijk bij de Nederlandsche Bank niet zo gering geweest als ten tijde dat de 4V2 lening 1960 werd gelanceerd. Deze factor, tezamen met de mogelijkheid van een verdere rentestijging, maakte het wenselijk voor het Rijk om niet langer met een beroep op de leningsmarkt te wachten. Bij het verschijnen van dit nummer zal het resultaat van de emissie ongetwijfeld reeds bekend zijn. Het zal dan wellicht tevens mogelijk zijn een meer gefundeerd oordeel te vellen omtrent de reacties, die daarvan op de koersbeweging zijn uitgegaan. (De maandelijkse koerstabel vindt men op bladzijde 60.) waarvan het gemiddelde rendement nog uit kwam op 4,68 een fractie beneden het rendement van de nieuwe lening.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 19