van de Nederlandsche Bank, dan moet men vaststellen, dat deze op 28 december 5056 miljoen beliepen tegen op 29 december 1958 5468 miljoen. Schijnbaar is dat dus een achteruitgang van rond 400 miljoen. Dit is echter slechts schijn, daar de afboeking van de vordering op de Europese Betalingsunie, die aan de Nederlandse Staat is overge dragen en waarmee uiteindelijk netto 350 miljoen gemoeid is geweest, geen werkelijk verlies betekent, al is dit bedrag op de deviezenreserves van de Nederlandsche Bank afgeboekt. De reeds genoemde aflossing aan de Wereldbank heeft bovendien ook nog 200 miljoen gevergd, terwijl dan tenslotte de deviezenaanwas, die de particuliere ban ken onder zich hebben gehouden teneinde te profiteren van de hogere rentestand in het buitenland, toch ook nog zeker rond 800 miljoen uitmaakt. Het zou bovendien ook onjuist zijn de netto deviezenaanwas louter te willen zien als een gevolg van de kapitaalstroom naar ons land, veroorzaakt door de buitenlandse aankopen op de Amsterdamse aandelenmarkt. Uit de ministeriële toelichting op de betalingsbalans over het eerste halfjaar is zelfs gebleken, dat het kapitaalverkeer met het buitenland als gevolg van de uitbreiding der buitenlandse investeringen van Nederland, schuldaflossing enz. in de eerste zes maanden van 1959 zelfs een tekort van 363 miljoen liet zien. Emissiebedrijvigheid Een belangrijke factor voor het verloop van de rentevoet vormt vanzelfsprekend het be roep, dat van de zijde van de overheid en van die van het particuliere bedrijfsleven op de leningmarkt wordt gedaan. Naast de Staat met een totaal van ca 800 miljoen aan leningen, heeft de Bank voor Nederlandsche Gemeenten rond 600 miljoen opgenomen, waarnaast de provincies en gemeenten beslag legden op middelen van in totaal 119 mil joen, de Nederlandse Antillen op 38 mil joen en de Provinciale Geldersche Electrici- teitsmaatschappij op 26 miljoen. Neemt men in aanmerking, dat het totale leningbe drag, dat is opgenomen, 1740 miljoen be draagt, dan blijkt dat slechts ongeveer 190 miljoen voor het bedrijfsleven bestemd is geweest. De overheid heeft derhalve een dominerende rol op de leningmarkt gespeeld. In het ge noemde leningbedrag is niet begrepen het reeds genoemde bedrag van 790 miljoen van de lening 1962/64, hetwelk ter gelegen heid van de uitgifte der °/o lening 1959 daarin werd geconverteerd. Het spreekt van zelf, dat met die conversie geen nieuw geld gemoeid is geweest. Daar wij het hier boven dien slechts hebben over de openbare kapi taalmarkt, is ook buiten beschouwing gebleven het totaal van de onderhandse plaatsingen van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, dat voor 1959 op ten minste 400 miljoen is te stellen. Tenslotte nog een enkel woord omtrent de positie van de schatkist. Deze is gedurende het gehele jaar ruim geweest, terwijl in 1960 een geringer beroep op de leningmarkt zal behoeven te worden gedaan dan in 1959. Het desbetreffende bedrag is door de minister in de miljoenennota geraamd op 625 miljoen. Terwijl het Rijk einde 1958 over een vrij tegoed bij de Nederlandsche Bank beschikte van 547 miljoen, bedroeg dat saldo einde 1959 495 miljoen. In wezen is de positie van het Rijk volgens de laatst bekende ge gevens echter gunstiger, daar immers zoals gezegd netto 360 miljoen aan schatkist papier is afgelost. Bovendien is er met succes naar gestreefd voor aflopende schatkistpro messen schatkistbiljetten in de plaats te stel len. Het resultaat daarvan is geweest, dat het uitstaande bedrag aan schatkistpromessen (looptijd ten hoogste een jaar) is gedaald van 2212 miljoen per einde 1958 tot 539 mil joen per einde 1959, waartegenover de om vang van de uitstaande schatkistbiljetten (looptijd 1 a 5 jaar) is gestegen van 1606 miljoen per einde 1958 tot 2919 miljoen per einde 1959. Deze feitelijke omzettingen betekenen een verlichting voor de schatkist, omdat de aflossingen thans over een langere periode zijn uitgespreid. Van monetair standpunt bezien is dit even eens een gunstige ontwikkeling, omdat de omvang der z.g. primaire liquiditeiten (direct beschikbare koopkracht zoals geld) dienover eenkomstig is verminderd. Schatkistpositie 21

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 23