door de zwakkere internationale positie van
de dollar. De daling van de Eeuwigdurende
Staatsschuld zou anderzijds kunnen wijzen op
een lichte tendens tot stijging van de rente op
lange termijn, maar deze conclusie gaat toch
eigenlijk in tegen die, welke voortspruit uit de
koersbeweging der langer lopende aflosbare
staatsleningen. Vermoedelijk heeft men dan
ook meer te doen met technische marktfac
toren, waaronder ook het feit, dat de aan
kopen voor belastingdoeleinden ten behoeve
van de voldoening van de na-oorlogse hef
fingen thans wel definitief tot het verleden
behoren en dus geen invloed ten gunste meer
kunnen hebben uitgeoefend. Voor zover voor
bepaalde wettelijk voorgeschreven doeleinden
bij vermogensbeheer (nalatenschappen van
wezen enz.) aankoop van grootboekobligaties
niet dwingend is voorgeschreven, zal uiter
aard de voorkeur uitgaan naar de nieuwere
leningobjecten, die een hoger rendement
waarborgen. Door het verminderen van de
vraag is dan ook een koersdaling ingetreden,
die het rendement van de 21/2 Grootboek
schuld heeft doen stijgen tot ca 4,35 een
rendement, dat b.v. ook gemaakt kan worden
op de 3V4 aflosbare staatsleningen. Het
valt in dit verband op, dat die 3V4 °/o lenin
gen in het afgelopen jaar merendeels een
kleinigheid in koers zijn gedaald, waardoor
ook het rendement daarvan is gestegen.
Ook de 3 °/o Staatslening 1962/64, waarvan
zoals men weet ƒ790 miljoen is geconverteerd
in de 4V4 °/o lening 1959, is in vergelijking
tot de stand per einde 1958 gedaald en wel
met ca IV2 punt. Het rendement bedraagt op
deze basis ongeveer 31/2 °/o, waarbij men dient
te bedenken, dat de korte restant-looptijd van
ten hoogste nog 4V4 jaar deze lening het
karakter van geldmarktpapier verleent, het
geen met zich mee brengt een relatie! lage
rente, min of meer in overeenstemming met
de tarieven in de geldsector en voor schat
kistpapier.
Zoals men weet, hangt de rentestand op de
discontomarkt nauw samen met de tarieven,
die gelden voor schatkistpapier, dat het Rijk
afgeeft, terwijl deze laatste op hun beurt een
nauw verband vertonen met het officiële dis
conto enerzijds en met de omvang van de be
schikbare liquiditeiten anderzijds.
Dank zij het feit, dat de lopende rekening van
de betalingsbalans in 1959 naar raming een
overschot heeft opgeleverd van ongeveer
IV2 miljard gulden en de schatkist netto nog
ca 360 miljoen aan schatkistpapier heeft af
gelost, is de geldmarkt gedurende het grootste
gedeelte van het jaar ruim gebleven. De
grotere kredietverlening aan het bedrijfsleven
kon bovendien min of meer uit aflopend
schatkistpapier worden gefinancierd. Welis
waar hebben de handelsbanken hun deviezen-
aanwas tot omstreeks de helft in de vorm
van buitenlandse saldi aangehouden, maar
desondanks moet er nog een bedrag van
enkele honderden miljoenen aan liquiditeiten
naar de geldmarkt zijn toegevloeid. Slechts
tijdelijk hebben zich daar spanningen voorge
daan in samenhang met de stortingen op
leningen of, zoals nu aan het einde van het
jaar, wegens grotere ultimo-behoeften.
Behalve in de vorm van buitenlandse uitzet
tingen en door binnenlandse kredietverlening
is ook nog een deel van de bankliquiditeiten
vastgelegd in de 55 miljoen van de
Wereldbanklening 1947, die door de banken
is overgenomen en voor genoemd bedrag een
dollarverplichting vormt van de Nederlandse
Staat aan het bankwezen. Aangezien de ver
plichte dekking bij de Nederlandsche Bank,
die de particuliere banken moeten aanhou
den, geen rentevergoeding oplevert en als ge
volg van laatstbedoelde transactie met een
dekking van 7 der toevertrouwde middelen
kan worden volstaan, in plaats van met 10%,
is het bankwezen bij deze overneming op
zichzelf gebaat geweest, terwijl men hier toch
met een monetaire binding te doen heeft, die
een zelfde voordeel biedt als de verplichte
dekking.
Voor het nieuwe jaar wordt op onderschei
dene gronden een daling van het overschot
op de lopende rekening van de betalings
balans met ongeveer een miljard gulden ver
wacht. Mocht dat echter niet het geval zijn,
dan zou de Nederlandsche Bank ter beteuge
ling van inflationistische gevaren (verbonden
aan een groot volume van liquiditeiten) maat
regelen nemen om die verdere aanwas te
neutraliseren.
Ziet men naar de goud- en deviezenreserves
Ruime liquiditeiten
Deviezenpositie en betalingsbalans
20