deze zomer de instelling van de Kleine Vrij
handelszone aangekondigd.
Men kan deze Kleine Vrijhandelszone niet
als een doel op zichzelf beschouwen, doch
als een tussenfase, het leggen van een steen
in een beekje, dat te breed is om in één
sprong van de ene naar de andere oever te
komen.
Uitdrukkelijk werd dan ook door de betrok
ken landen verklaard, en deze verklaring
werd herhaald bij de ondertekening van het
Verdrag op 20 november jl. dat onder
handeld zal worden met de E.E.G. om tot
een vorm van samenwerking te komen.
„Wij beschouwen de Kleine Vrijhandelszone
als een stap naar een overeenkomst tussen
alle landen van de O.E.E.S.", aldus de reso
lutie van 20 november.
Van de zijde van de Zeven hoopt men, dat,
waar de onderhandelingen tussen alle lan
den tezamen faalden, onderhandelingen tus
sen de groep van Zeven en de groep van Zes,
dus als het ware tussen slechts twee partners,
meer kans op succes zullen bieden. Zal b.v.
het standpunt van Frankrijk binnen het
standpunt van de Zes dusdanig kunnen wor
den afgezwakt, dat overeenstemming binnen
het bereik ligt?
Wat is het standpunt van de E.E.G.?
Wat is intussen het standpunt van de
E.E.G.? Sedert de ondertekening van het
Verdrag van Rome zijn reeds enkele jaren
verlopen. Belijdt men nog de wens tot
ruimere samenwerking met de mond èn met
het hart? Geconstateerd moet worden, dat de
landen der E.E.G. het nog niet eens zijn kun
nen worden in welke vorm deze economische
samenwerking met derde landen zal moeten
plaatsvinden.
Moeten de Zes alle gewicht leggen op de
ontplooiing van de gemeenschappelijke
markt, deze markt als doel op zich zelf zien
en daaraan de relaties met derde landen
onderschikken? Of moet de Gemeenschap
worden gezien als een vorm van economische
samenwerking, die eerst dan ten volle vrucht
kan dragen, wanneer zij is ingepast in een
wijder geheel van vrij handelsverkeer?
Tijdens de zitting van het Europese Parle
ment in september jl. bleek, dat Frankrijk
de eerstgenoemde mening is toegedaan.
Vrees voor de Britse concurrentie en voor
een verlies van een dominerende positie bin
nen de Zes doen Frankrijk ruimere samen
werking verwerpen.
Hoe Nederland er over denkt
Nederland daarentegen onderschrijft de
open gemeenschap. „De regering blijft stre
ven naar een „Europese oplossing" op het ge
bied van de economische samenwerking bin
nen de O.E.E.S. Haar hoop blijft gevestigd
op het streven om een kloof tussen de E.E.G.
en de overige landen van de O.E.E.S. te ver
mijden", aldus de memorie van antwoord be
treffende de begroting voor economische
zaken.
Van Nederlandse zijde, gesteund door beide
Beneluxpartners, wordt een spoedige ope
ning van de besprekingen met de Zeven
voorgestaan. Het gevaar is niet denkbeeldig
dat binnenkort in West-Europa twee econo
mische blokken ontstaan, die voortdurend
verder uit elkaar groeien, zodat het steeds
moeilijker zal worden met elkaar tot over
eenstemming te komen.
Men begrijpt Nederlands bezorgdheid in
deze, wanneer men nagaat, dat in 1957 25%
van onze buitenlandse handel naar de Zeven
ging. Men begrijpt tevens Nederlands stre
ven naar een Europese Economische Asso
ciatie, als blijkt, dat in hetzelfde jaar onge
veer 70% van de export naar de landen van
de O.E.E.S. ging. Voor landbouwprodukten
waren deze cijfers resp. 22 en 70%.
De handel in landbouwprodukten zal dan
ook naar Nederlandse mening volledig in
een Europese economische associatie moeten
worden betrokken. Nederland staat afkeu
rend tegenover het plan van de „Zeven"
voor zover daarin wordt volstaan met
enkele incidentele regelingen, beperkt tot
onderlinge tariefbegunstiging inzake enige
landbouwprodukten. Dit slaat op de bilate
rale afspraken tot levering van landbouw
produkten door Denemarken aan Engeland
en Zweden. Bovendien rijst de vraag of der
gelijke afspraken verenigbaar zijn met de
bepalingen van de Algemene overeenkomst
voor tarieven en handel (G.A.T.T.).
Hier dreigt voor Nederland reeds het ge
vaar, dat door het naast elkaar tot ontwikke
ling komen van twee gescheiden blokken de
336