DE KLEINE VRIJHANDELSZONE Met hel besluit van EngelandNoorwegen, Zweden. Denemarken, Oostenrijk, Zwitserland en Portugal tot instelling van een Europese Vrijhandels Associatie, is een nieuwe fase bereikt in het moeizame pogen om in het kader van de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (O.E.E.S.) tot verdere vrijmaking van het handelsverkeer der lid-staten ie geraken. Welke betekenis moeten we in dit verband aan de Eruopese Vrijhandels Associatie, of beter bekend als „Kleine Vrijhandelszone" („de Zeven') toekennen Biedt deze manoeuvre een redelijke kans om uit het slop te geraken, waarin we zijn terecht gekomenDe tijd heeft intussen niet stilgestaan. Hoe zal onder de veranderde omstandig heden de bereidheid der belanghebbende staten tot een europese associatie zijn? Hoe staat de Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.) hiertegenover en wat is de positie van Nederland Tenslotte rijst nog de vraag naar de plaats van de landbouw. I)e oprichting van de E.E.G. en de O.E.E.S.-landen De oprichting van de E.E.G. bracht voor alle O.E.E.S.-landen, zowel voor de zes landen van de E.E.G. als voor de overige, het ge vaar met zich mede, dat aan de traditionele handelsstromen afbreuk zou worden gedaan. Zou voor de overige O.E.E.S.-landen het scheppen van een Euromarkt met een ge meenschappelijke tolmuur en voorrechten voor de leden niet een belemmering van hun export naar deze gemeenschappelijke markt betekenen, ten voordele van landen binnen de E.E.G.? Vooral Engeland staat dit gevaar levensgroot voor ogen. Vandaar het zoeken vooral van dit land, naar een vorm van economische samenwerking waardoor het gevaar van nieuwe belemmeringen in het internationale handelsverkeer wordt onder vangen, zonder dat de belanghebbende lan den echter genoodzaakt zijn zich aan de regelen van de E.E.G. te onderwerpen, het geen zij immers niet wensen. Aan de andere kant zijn er E.E.G.-landen, die, hoewel de grote voordelen van een ge meenschappelijke markt inziende, schade voor hun economie duchten wanneer de E.E.G. zich in een richting zou ontwikkelen, die hun handel met derde landen belemmert. Voor Nederland bijv. met zijn grote export naar de overige O.E.E.S.-landen en daar buiten, zou deze ontwikkeling bijzonder on gewenst zijn. Doch Nederland staat hier niet alleen. Van de zijde der Zes is dan ook her haaldelijk verklaard, dat zij een ruimere samenwerking wel degelijk wensen. Tegelijk met het Verdrag van Rome is door alle be trokken regeringen een verklaring onder tekend, waarin deze wenselijkheid tot uit drukking wordt gebracht. Door beide partijen dus wordt het niet raad zaam geacht in West-Europa een splitsing teweeg te brengen, die zowel economisch als politiek ongunstige consequenties zou hebben. De Kleine Vrijhandelszone De onderhandelingen om te komen tot de instelling van een vrijhandelszone, of beter een Europese economische associatie, zijn eind 1958 op een mislukking uitgelopen. Deze onderhandelingen vonden plaats in het in oktober 1957 ingestelde intergouverne mentele comité, waaraan de naam van de voorzitter, Maudling, onverbrekelijk is ver bonden. De onderhandelingen leden schipbreuk op de onmogelijkheid van Frankrijk en Engeland om tot overeenstemming te komen. Intussen functioneert de E.E.G. en begint een eigen weg zich af te bakenen. De tijd dringt, want hoe verder de gemeen schappelijke markt zich consolideert, hoe moeilijker het zal zijn het tij te keren. Onder leiding van Engeland is dan ook naar stig gezocht naar een middel om uit het slop te raken. Als resultaat van dit pogen werd 335

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 17