lux zich eveneens in toenemende mate tot
landen buiten de E.E.G. uitstrekt. Door
steeds meer als een eenheid naar buiten op te
treden, hebben de drie landen blijk gegeven
een commerciële groepering van betekenis te
vormen, hetgeen een niet te onderschatten
versterking van hun onderhandelingspositie
meebrengt.
De landbouw in de Benelux
Zoals reeds gezegd, staan we aan de voor
avond van de Benelux Economische Unie.
Het verdrag betekent een consolidatie van
hetgeen reeds is bereikt en geeft aan hetgeen
nog ter voltooiing van de Unie zal moeten
worden verricht. Ter illustratie van hetgeen
reeds is bereikt kan worden gewezen op een
vrijmaking tot 98 °/o van het inter-Benelux
handelsverkeer. Van de 2 °/o, die nog moeten
worden geliberaliseerd, valt 90 toe aan de
agrarische sector.
En hiermede zijn we bij een tere plek in de
Beneluxconstructie aangeland: de landbouw.
Men zou kunnen wijzen op het geringe aan
deel van de niet geliberaliseerde produkten
in het totale verkeer. Doch dit geringe aan
deel kan juist als een bewijs worden aange
voerd voor de ongewenste toestand, die ten
aanzien van de vrijmaking van landbouw-
produkten heerst: was het verkeer vrij, dan
kan met stelligheid worden verwacht dat het
percentage groter zou zijn.
Van de aanvang van de Beneluxsamenwer-
king af is de handel in agrarische produkten
uitgezonderd en onderworpen aan de be
palingen van afzonderlijke landbouwproto-
collen. Op grond hiervan is deze handel
vooral die in tuinbouwprodukten gekop
peld aan een systeem van minimum prijzen,
dat ten doel had een geleidelijke harmoni
satie en integratie van de land- en tuinbouw
mogelijk te maken en gedurende de over
gangsfase het importerende land een zekere
mate van prijsbescherming te geven.
Het systeem, dat de partners een grote mate
van autonomie laat en dat werkt met prijzen,
gebaseerd op de kostprijs plus passende
winstmarge, terwijl voorts de mogelijkheid
aanwezig is tot het sluiten der grenzen, heeft
zeker niet bijgedragen tot de gewenste ge
leidelijke vrijmaking; eerder integendeel.
In de memorie van antwoord op het voor
lopig verslag inzake het Benelux-Unie-ver-
drag wordt dan ook over deze ontwikkeling
ernstige bezorgdheid geuit. Door het systeem
kan de gewenste specialisatie in produktie
ernstig worden vertraagd en stabilisatie en
zelfs uitbreiding van een onrendabele pro
duktie worden bevorderd.
Een dergelijke ontwikkeling, aldus de
memorie, leidt dan tot desintegratie, waar
integratie wordt beoogd.
Hier wordt een principiële zijde van de
Benelux-idee aangeroerd. Want dit idee
wordt aangetast wanneer liberalisatie van het
onderlinge handelsverkeer zich slechts uit
strekt tot de produkten, die weinig of geen
moeilijkheden opleveren, terwijl de overige
ter vrijmaking waarvan de Unie juist in het
leven wordt geroepen, aan ernstige handels
belemmeringen onderworpen blijven.
Men is dus nog niet tot het liberaliseren van
deze produkten gekomen, ondanks het feit, dat
reeds in het landbouwprotocol van 1950
wordt gesproken over het in toenemende
mate verwezenlijken van de volledige vrij
making van de onderlinge handel in land-
bouwprodukten. Voorts werd in 1955 besloten
tot harmonisatie van de landbouwpolitiek
teneinde de vrijmaking van deze sector te
bespoedigen. Deze liberalisatie zou uiterlijk
na 7 jaren moeten zijn bereikt. Inmiddels is
deze termijn van 5 a 7 jaar in het Unie
verdrag overgenomen. Treedt dit verdrag in
1960 in werking, dan zal deze liberalisatie
uiterlijk in 1967 moeten zijn voltooid. De
E.E.G. kent een termijn van 12 tot 15 jaar,
derhalve uiterlijk 1974. Hier ligt dus voor de
Benelux een voorsprong ten aanzien van de
harmonisatie c.q. integratie van het land
bouwbeleid en in de vrijmaking van het
handelsverkeer in agrarische produkten, het
geen voor Nederland van groot belang is,
daar hierdoor een preferentie op de BLEU-
markt ontstaat. Op het punt van de prefe
rentie zijn thans de grootste moeilijkheden
gerezen. Aan het Benelux-systeem van mini
mumprijzen is een preferentie gekoppeld,
waardoor hoe gebrekkig dan ook
Nederland ten opzichte van derde landen op
de BLEU-markt binnen het kader van de
beschermde import voorkeur heeft. Daar
naast zal Nederland ten opzichte van de
overige E.E.G.-landen door het zo-even ge
noemde verschil in tempo van ontwikkeling
305