VRAAG:
Woonschepen als onderpand
Kunnen wij een woonschip als onderpand
aanvaardenZo ja, op welke wijze moet het
woonschip dan worden bezwaard?
ANTWOORD:
Woonschepen worden wel vaker als onder
pand bij een boerenleenbank aangeboden.
Hebben zij een waterverplaatsing van meer
dan 10 m'!, dan kunnen zij ingeschreven zijn
in het scheepsregister, hebben zij een water
verplaatsing van meer dan 20 m3, dan moeten
zij ingeschreven zijn. Ingeschreven schepen
zijn vatbaar voor bezwaring met hypotheek,
niet ingeschreven schepen kunnen tot zeker
heid worden overgedragen. Woonschepen
zijn in het algemeen een beter onderpand dan
schepen, die zich regelmatig plegen te ver
plaatsen in verband met de kleinere kans op
aanvaring en de daaraan verbonden risico's.
Aan de zekerheidsoverdracht van woon
schepen kleven dezelfde gebreken als die,
welke aan zekerheidsoverdracht in het alge
meen verbonden zijn, met name de kans op
dubbele overdracht.
VRAAG:
Advies inzake verzekering van in eigendom tot
zekerheid overgedragen motorvoertuigen
Tegen welke risico's moeten in eigendom aan
de bank overgedragen motorvoertuigen ver
zekerd worden?
ANTWOORD:
Bij gebruik van motorvoertuigen op de weg
stelt de eigenaar van het voertuig zich aan
de volgende risico's bloot:
a. het voertuig zelf kan beschadigd worden;
b. het voertuig kan aan anderen schade be
rokkenen, waarvoor de eigenaar aanspra
kelijk is.
Dienovereenkomstig komen in de praktijk
voor motorvoertuigen de volgende verzeke
ringen voor:
1. de verzekering tegen wettelijke aanspra
kelijkheid;
2. de verzekering tegen de onder a. en b.
genoemde risico's in één polis (,,all risk"
verzekering).
Wij plegen in het algemeen de eis te stellen,
dat alle aan een boerenleenbank tot zeker
heid overgedragen voertuigen, die op de weg
gebruikt worden, tegen „all risk" verzekerd
moeten zijn.
Strikt genomen gaan wij daarbij verder dan
noodzakelijk is. Bij overdracht van auto's is
namelijk verzekering tegen wettelijke aan
sprakelijkheid in verband met de zekerheids
eigendom der bank en een eventuele aan
sprakelijkheid der bank voor door de auto
veroorzaakte schade niet noodzakelijk, om de
eenvoudige reden dat deze aansprakelijkheid
niet bestaat. Zelfs al zou namelijk de aan de
bank tot zekerheid overgedragen auto schade
veroorzaken, dan kan de bank nimmer daar
voor aansprakelijk worden gesteld. Art. 31
van de wegenverkeerswet bepaalt, dat bij
schade, veroorzaakt door auto's, de eigenaar
van de auto of, indien het kentekenbewijs
aan een ander dan aan de eigenaar is afge
geven, de houder van het kentekenbewijs
voor de schade aansprakelijk is. Als het ken
tekenbewijs aan een ander dan aan de eige
naar is afgegeven, is de eigenaar van de auto
dus voor schade, door de auto veroorzaakt,
niet aansprakelijk. Toen de wegenverkeers
wet tot stand kwam, is deze bepaling juist
met het oog op de zekerheidseigenaar op
genomen. Men heeft uit de jurisprudentie wel
eens iets anders willen afleiden; met name
gaf een bepaald arrest van het Hof van Den
Bosch (van 29 december 1953) tot de ver
onderstelling aanleiding, dat de zekerheids
eigenaar, al was hij niet de houder van het
kentekenbewijs, toch voor de schade, door de
auto aan derden veroorzaakt, aansprakelijk
kan worden gehouden. Dit oordeel berustte
echter op een onjuiste lezing van het arrest
van het Hof van Den Bosch, welke onjuiste
lezing daarop terug te voeren was, dat het
betrokken arrest van het Hof van Den Bosch
slechts onvolledig gepubliceerd is. Hierdoor
kon gemakkelijk een misverstand ontstaan.
Voor tractoren ligt de zaak enigszins anders,
voor deze wordt namelijk niet een kenteken
bewijs afgegeven. Daaruit vloeit voort, dat
de bank voor tractoren als zekerheidseigena
res wel degelijk een w.a.-risico loopt. De
eigenaar loopt dit risico, tenzij aan een
ander dan de eigenaar het kentekenbewijs zou
zijn afgegeven maar, zoals reeds gezegd, ken
tekenbewijzen komen voor tractoren niet
voor.
271