KRONIEK UIT EIGEN KRING In ons vorige overzicht spraken wij onze erken telijkheid uit over de toewijding en ijver van de plaatselijke functionarissen van de aange sloten banken. Wij herinneren in dit verband nog eens aan onze circulaire dd. 21 november 1957, rubriekX no. 24, waarin verzocht wordt overleg met de Centrale Bank te plegen bij voorgenomen in stelling of uitbreiding van zittingen en/of vestigingen. Dit overleg voorkomt als regel moeilijkheden over het werkgebied en onge wenste concurrentie. De Centrale Bank heeft per 30 juni 1959 een overzicht verkregen van de resultaten van de actie in het kader van de jeugdspaarwet bij de aangesloten banken. Deze zijn bevredigend en geven goede hoop op voortgaande aandacht voor deze spaarvorm. Het aantal afgesloten overeenkomsten be draagt 46.254, met een „gespaard" bedrag ad 8.800.000,—. In hoeverre dit bedrag werke lijk gespaard is en niet overgeboekt van be staande spaarrekeningen, is moeilijk na te gaan, maar aan te nemen is, dat dit laatste niet onbelangrijk is. Interessant is het te constateren, dat ruim de helft van de overeenkomsten in de semi- stedelijke en stedelijke sfeer ligt nl. rond 25.000. Zoals wel als bekend mag worden aangenomen, stelt de Centrale Bank het zeer op prijs, dat wanneer zich in de organisatie problemen voordoen hetzij van plaatselijke aard of meer algemeen hierover met haar contact wordt opgenomen. In Groningen, Friesland, Gelderland en Zee land kan men zich in spoedgevallen wenden tot de in deze gewesten gedetacheerde inspecteurs. Deze functionarissen zijn steeds bereid met raad en daad te dienen en eventueel verder overleg te plegen met de Centrale Bank. Voor de overige delen van het land geldt, dat men niet moet schromen zich met de Centrale Bank in verbinding te stellen. Nog te dikwijls moeten wij ervaren, dat deze schroom op den duur tot misverstanden en achterstand in de be kendheid met de mogelijkheden van het land bouwkredietwezen leidt. Indien bestuur en raad van toezicht van een bank werkelijk behoefte gevoelen over diverse zaken, het beheer en de exploitatie van de bank betreffende, eens rustig van gedachten te wisselen, aarzele men niet dit kenbaar te maken. Het belang van onze organisatie is hiermede in hoge mate gediend. Overleg plegen met de Centrale Bank bij voorgenomen instelling of uitbreiding van zittingen en/of vestigingen. De resultaten in het kader van de jeugdspaarwet per 30 juni 1959. Men aarzele niet over plaatselijke of algemene organisatieproblemen met de Centrale Bank te gaan praten. Deze komen ook tot uiting in de initiatieven, die voor en na blijken uit het instellen van zittingen en vestigingen van bijkantoren. Hier bij dient wel rekening te worden gehouden met de grenzen van het eigen werkgebied en de belangen van zusterbanken in de directe omgeving. 235

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 5