2. Aangezien hier in zekere zin de posterijen benadeeld worden, zouden wij u willen vragen of onze plannen ons niet in strijd met de wet brengen. 1. Voor het plaatsen van bussen, waarin uw rekeninghouders giro-opdrachten bestemd voor de bank kunnen deponeren, is natuur lijk in de eerste plaats de toestemming ver eist van degene, in of aan wiens gebouw deze bussen zullen worden aangebracht. Wij merken nog op dat wanneer de huidige eigenaar, die zijn toestemming tot het plaatsen van de bus gegeven heeft, in de toekomst zijn huis wil overdragen, de nieuwe eigenaar niet aan de toestemming, die door de vroegere eigenaar is gegeven, gebonden is. Voorts zal vermoedelijk voor het plaatsen van deze bussen aan de buitenzijde van gebouwen de toestemming van de ge meente vereist zijn. U kunt hiernaar bij de gemeente informeren. Naar onze mening behoeft u echter voor het plaatsen van deze bussen niet de toe stemming te hebben van de Posterijen. 2. Volgens art. 1 van de Postwet 1954 is de Staat „behoudens in de bij algemene maat regel van bestuur te bepalen gevallen, met uitsluiting van anderen bevoegd tot en be last met het vervoer van brieven tegen ver goeding." In de memorie van toelichting op deze bepaling lezen wij: „Het bestaande monopolie ten aanzien van het brievenvervoer komt toe aan de Staat; aangezien het Staatsbedrijf als Rijksdienst dit monopolie uitoefent namens de Staat, verdient het aanbeveling hiervan melding te maken in de wet. Naast de erkenning hiervan wordt thans uitdrukkelijk in de wet geformuleerd de verplichting van het be drijf om zich met het brievenvervoer te belasten. In feite zal deze taak worden uitgeoefend door de dienst der posterijen van het Staatsbedrijf. De uitzonderingen op het monopolie zijn in de praktijk van steeds geringer betekenis geworden. Zij hebben althans geen principiële waarde, zodat naargelang daaraan behoefte bestaat een nadere regeling in de algemene maat regel van bestuur kan worden gegeven." In art. 11 van de evengenoemde wet wordt met een geldboete strafbaar gesteld „hij, die zonder daartoe bevoegd te zijn brieven vervoert." Wij maken uit deze bepalingen op, dat het vervoeren van brieven tegen betaling van een vergoeding strafbaar is. Slechts wanneer iemand bij u in dienstbetrekking staat en als zodanig tevens belast wordt met het rond brengen van brieven, levert zulks niet een strafbare gedraging op, daar zulk een persoon niet de brieven rondbrengt tegen een vergoe ding, maar voor u arbeid verricht tegen een vergoeding, welke arbeid onder meer het rond brengen van brieven met zich meebrengt. Naar onze mening hangt het er van af, of de ver goeding gegeven wordt voor een zeker tijdvak of per vervoerde brief en tevens of de betref fende persoon nog andere werkzaamheden voor de bank verricht, dan wel alleen brieven rondbrengt. Wanneer een jongste bediende 's ochtends brieven rondbrengt voor de bank, dan is dit ons inziens geoorloofd. Wanneer u een krantenbezorger de brieven laat rondbrengen en hem een zekere ver goeding per brief geeft, dan is dit naar onze mening zeker in strijd met de wet. De tussen vorm is, dat u de brieven door een kranten bezorger laat rondbrengen en aan deze een naar tijdsruimte vastgestelde beloning geeft, ongeacht het aantal brieven dat deze rond brengt. Toch zouden wij ook bij het aanwen den van deze vorm het verbod, brieven tegen vergoeding te vervoeren, overtreden achten, zodat wij u moeten afraden dit in deze vorm te doen. ANTWOORD

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 18