warenhuizen tot zekerheid voor de geldlenin
gen, die de boerenleenbank aan de tuinder
voor de bouw der warenhuizen heeft ver
strekt, kunnen worden overgedragen. Wij la
ten hier verder de schrijvers aan het woord:
„Bij de bestaande schaarste aan landbouw
gronden is het een vereiste, dat de aanwezige
grond zo doelmatig mogelijk wordt gebruikt.
Er worden dan ook verschillende maatregelen
getroffen om een meer intensieve exploitatie
te bevorderen. Ondoelmatige splitsing van
bedrijven wordt tegengegaan en niet alleen
ondoelmatige splitsingen in eigendom, doch
ook in gebruik. Het bouwen van warenhuizen
en serres wordt gestimuleerd, teneinde een
zo groot en zo rationeel mogelijke produktie
te verkrijgen. Het is echter in ons land nu
eenmaal zo, dat niet iedere grondgebruiker
tevens eigenaar is en het is, gezien de pacht-
prijsbeheersing en de zeer hoge kosten, welke
het bouwen van kassen met zich brengt, ver
klaarbaar, dat de grondeigenaren niet gene
gen zijn evengenoemde kosten voor eigen re
kening te nemen. De pachters zien zich der
halve genoodzaakt om, willen zij tot een be
tere produktie geraken, zelf de kassenbouw
te financieren. Voor de pachters en voor de
boerenleenbanken komt dan het probleem
aan de orde of en, zo ja, hoe in de te bouwen
kassen een zekerheid kan worden gevonden
voor de voorschotten of kredieten, nodig voor
financiering van de bouw. Wij willen echter
de kwestie van de kassenbouw door pachters
op hun pachtgronden niet alleen bezien in
verband met de voorschot- en kredietverle
ning. Ook al kunnen pachters zelf de bouw
financieren of op andere wijze zekerheid stel
len, dan blijft de kwestie toch in volle om
vang bestaan. Zij ligt ons inziens niet enkel
en alleen op financieel-economisch terrein,
doch ook op sociaal gebied nl. wat moet te
dezer zake in de maatschappelijke verhoudin
gen als juist worden aangemerkt en is het
geen als juist wordt beschouwd nu ook in de
wet neergelegd? De wet toch moet een even
wichtige belangenafweging te zien geven.
Gelet op de grote bedragen, welke met het
stichten van kassen zijn gemoeid, is het een
eis van rechtvaardighheid, dat de rechtsver
houding tussen verpachter en pachter zodanig
geregeld is, dat de pachter de beschikking
heeft over de waarde van hetgeen door hem
is gebouwd, in welk beschikkingsrecht de
boerenleenbanken een voldoende zekerheid
zouden kunnen vinden voor aan pachters te
verlenen voorschotten en kredieten."
De schrijvers vermelden voorts de oplossin
gen, welke men in de praktijk bedacht heeft
om het mogelijk te maken de warenhuizen
en kassen door de pachters op gepachte
grond aan de verpachters te laten overdragen
tot zekerheid voor de lening bij de boeren
leenbank (blz. 244 tot 249). In een aanvullen
de overeenkomst tussen de pachter en de ver
pachter wordt aan de pachter de bevoegd
heid verleend de door hem aangebrachte op
stallen te allen tijde af te breken en zich de
afkomende materialen toe te eigenen. Deze
bevoegdheid cedeert de pachter aan de bank
tot zekerheid van de verplichtingen, die hij
tegenover de bank heeft. Het is nog niet
helemaal zeker of de bank langs die weg
een afdoende zekerheidsrecht gekregen heeft.
Enige der onzekerheden, welke aan deze
figuur verbonden zijn, worden door de schrij
vers uitvoerig besproken. Men stelle zich na
melijk voor, dat de verpachter, nadat de pach
ter de kas gebouwd heeft en het afbraakrecht
aan de bank heeft overgedragen, op de onder
grond een hypotheekrecht vestigt of de grond
aan een ander verkoopt. Zelfs is denkbaar,
dat op het ogenblik, waarop de overdracht van
de kas of het warenhuis aan de bank plaats
vindt, de grond reeds door de verpachter met
hypotheek bezwaard is, zonder dat de bank
zulks weet. Hoe komt de bank nu met haar
zekerheidsrecht op de kas te staan tegenover
de hypotheekhouder of de nieuwe eigenaar
van de ondergrond? Zou b.v. de hypotheek
houder zich op het standpunt kunnen stellen,
dat hij met de overdracht van de kas aan de
bank niets te maken heeft en de kas als deel
van het hem verbonden onroerend goed kun
nen beschouwen? De schrijvers komen tot de
conclusie, dat in het algemeen de bank haar
rechten ook tegenover de hypotheekgever en
tegenover de nieuwe eigenaar geldend kan
maken. Zij menen echter, dat hun opvatting
geenszins onbetwistbaar is en dat aan de be-
sproken figuur juridisch veel onzekerheden
verbonden zijn. Zo komen zij ertoe aan te
bevelen, aan de pachter een zodanige be
voegdheid met betrekking tot de door hem
gebouwde kas te geven, welke gemakkelijk tot
207