artikel op vele punten enige bekendheid met de juridische problematiek van de besproken onderwerpen verondersteld wordt. Het artikel vangt aan met een overzicht van de statutaire bepalingen, die bij de Eindho- vense boerenleenbanken de zekerheidstelling voor kredieten en voorschotten in heden en verleden hebben geregeerd. Op grond van de wijzigingen, die telkens weer in die bepalin gen werden aangebracht, kan men de ontwik keling meemaken, die de zekerheidsstellingen bij de Eindhovense banken in de loop der tijden hebben ondergaan. Deze ontwikkeling is in grote lijnen gelijk geweest aan die bij de Utrechtse banken, hetgeen niemand zal ver wonderen; immers de beide organisaties heb ben vroeger en nu onder nagenoeg dezelfde omstandigheden gewerkt. Oorspronkelijk was borgtocht de meest geijkte zekerheidsvorm bij de boerenleenbanken. Heden ten dage neemt hypotheek de voornaamste plaats als zekerheid in, doch ook andere zekerheden komen voor, zoals eigendomsoverdracht tot zekerheid van vee en gereedschappen en ces sie van vorderingen. Deze laatstgenoemde zekerheden dienen echter in verband met de daaraan verbonden risico's volgens de schrij vers slechts het karakter van aanvullende ze kerheid te hebben. In het artikel worden achtereenvolgens de meest voorkomende zekerheidsvormen afzon derlijk besproken: borgstelling, hypotheek, verpanding en cessie, zekerheidseigendom van roerende lichamelijke zaken. Het is verleide lijk het betoog van de schrijvers op de voet te volgen en in het kort mee te delen, wat zij ons over al die onderwerpen te zeggen hebben. Helaas zou deze bespreking dan ech ter te uitvoerig worden. Wij zullen daarom hieronder het betoog van de schrijvers over enige der behandelde kwesties, welke wij voor onze boerenleenbanken bij uitstek van belang achten, wat uitvoeriger weergeven; maar natuurlijk willen wij daardoor niet te kennen geven, dat de onderwerpen, welke wij hier niet kunnen bespreken, voor onze boe renleenbanken van geen belang zouden zijn! Wij willen hier eerst enige kwesties behan delen, die in het artikel besproken worden onder het hoofd hypotheek. Een probleem, waarmee niet alleen de Eind hovense boerenleenbanken, maar ook de Utrechtse boerenleenbanken te maken heb ben, is dat van de tweede hypotheek. Een tijd lang werd een tweede hypotheek niet als een goede dekking beschouwd, als de bank niet tevens eerste hypotheekhoudster was. De eerste hypotheekhouder kan namelijk in feite op het onderpand niet alleen zijn door hy potheek gedekte vordering, maar ook een tweede, „losse" vordering, die niet door hy potheek gedekt is, verhalen en wel door deze vordering te compenseren met zijn verplich ting tot afgifte van het executieoverschot. Er was een uitspraak van de Hoge Raad, ons hoogste rechtscollege, waaruit men gemeend heeft te moeten afleiden, dat deze bevoegd heid van de eerste hypotheekhouder de rech ten van de tweede hypotheekhouder zou kun nen verkorten. Men meende, dat wanneer de door eerste hypotheek gedekte vordering, de losse vordering en de vordering van de twee de hypotheekhouder niet uit de opbrengst voldaan konden worden, de tweede hypo theekhouder aan het kortste eind zou trekken. Dit is echter een onjuiste veronderstelling geweest. Ondertussen heeft de Hoge Raad gelegenheid gehad zich nader over dit onder werp uit te spreken en de bezorgdheid, die aanvankelijk over tweede hypotheken be stond, is daardoor ongegrond gebleken. Men vindt dit alles in een helder en duidelijk be toog in het Eindhovense gedenkboek door de heren Switzar en le Loux uiteengezet (blz. 225 tot 229). Vervolgens komen de auteurs tot een be spreking van hypotheek op erfpachtsrecht (blz. 229 e.v.). Ook dit gedeelte van hun ar tikel is in hoge mate belangwekkend. Wij wil len hier vooral wijzen op de passages, waarin de factoren worden aangegeven, die de exe- cutiewaarde van erfpachtsrechten bepalen (blz. 232 tot 233), en de bepalingen worden vermeld, die in de akte van uitgifte moeten voorkomen om het erfpachtsrecht tot een voor de boerenleenbanken aanvaardbaar onder pand te maken (blz. 236 tot 240). Velen zullen zich interesseren voor de be schouwingen van de heren Switzar en le Loux over de bouw van kassen en warenhuizen op gepachte grond. Men weet, dat de pachter voor de bouw van zulke warenhuizen vaak geld bij boerenleenbanken moet lenen. Dan doet zich de vraag voor, op welke wijze de 206

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 8