Het boerenleenbankwezen in het betalingsverkeer (door dr. H. A. A. Zijlmans, directeur van het bijkantoor Arnhem van de Coöperatieve Cen trale Boerenleenbank) Na erop te hebben gewezen, dat aan de van oudsher bestaande functies van de boerenleen bank als spaar- en voorschotbank mede door de overheidsbetalingen in de dertiger jaren en de geldzuiveringsmaatregelen een nieuwe functie, namelijk die van giro-instelling is toe gevoegd, behandelt de heer Zijlmans achter eenvolgens het betalingsverkeer bij de Eind- hovense boerenleenbanken via spaarrekenin gen, lopende rekeningen en het contante verkeer in de laatste 10 jaar tegen de achter grond van de ontwikkeling bij de Rijkspost spaarbank, de algemene spaarbanken en de Postcheque- en Girodienst. De schrijver wijst erop, dat bij de boerenleen banken het streven er bij voortduring op ge richt is de spaarrekeningen zo zuiver mogelijk te houden door het tegengaan van het beta lingsverkeer via spaarrekeningen. Ter adstructie van de hierdoor behaalde gunstige resultaten worden vergelijkbare cijfers van de spaar- instellingen gegeven, waaruit blijkt, dat in ver houding tot de gedeponeerde spaargelden bij de gezamenlijke boerenleenbanken de omzet ten sedert 1948 niet onbelangrijk zijn afge- genomen, terwijl deze bij de Rijkspostspaar bank en de algemene spaarbanken zijn toegenomen. Interessant is, dat een door de heer Zijlmans ingesteld onderzoek over '57 heeft uitgewezen, dat op ongeveer 10 van de spaarrekeningen bij de boerenleenbanken van de Eindhovense groep nog girale betalingen voorkomen, zodat 90 van de spaarrekeningen terecht als zo danig kunnen worden betiteld. De voortgaande inschakeling van de boeren leenbanken in het betalingsverkeer via lopende rekeningen is volgens de schrijver de laatste jaren gestimuleerd door de zogenaamde „automatische" betalingen en het meer ingang vinden van het doelmatiger lopende-rekening- krediet voor de lopende bedrijfsfinanciering. Met een keur van cijfermateriaal wordt een beeld gegeven van de groei, waarvan nog een versnelling in de eerstkomende jaren wordt verwacht. Ook de aan het girale verkeer verbonden kosten worden aan een beschouwing onder worpen, die met de waarschuwing wordt be sloten, dat de kosten in het algemeen gedragen moeten worden door de cliënten welke deze veroorzaken, daar anders de rentabiliteit in het gedrang zal komen. Over het contante geld verkeer merkt de schrijver op, dat de toeneming hiervan, hoewel deze niet zo groot is als van het girale verkeer, eveneens aantoont, dat door de verbeterde serviceverlening in toenemende mate cliënten worden aangetrokken. Naast een goed geschoold personeel en een goede huis vesting zal ook een voortschrijding van de mechanisatie noodzakelijk zijn om de groei op te vangen. Belastingheffing bij coöperaties (door L. J. H. M. Sonnenschein, intern accountant van de Coöperatieve Centrale Boeren leenbank) In een helder betoog schetst de schrijver aller eerst de geschiedenis van de belastingheffing bij coöperaties. De fiscale behandeling van coöperaties onder de wet op de bedrijfs- en andere inkomsten van 1893, de wet op de in komstenbelasting 1914, de wet op de dividend en tantièmebelasting 1917, het besluit op de winstbelasting 1940 en het besluit vennoot schapsbelasting passeren allereerst de revue. Vervolgens bespreekt de schrijver de prak tische problemen voor coöperaties onder de werking van het besluit vennootschapsbelas- ting. Speciaal wijdt hij aandacht aan het be paalde in artikel 13 lid 4 van dit besluit. Krachtens dit artikel worden de zogenaamde nabetalingen en afnemersdividenden, welke in feite prijsbestanddelen zijn, tot aandelen in de winst bestempeld, die onder zekere voorwaar den als bedrijfskosten geheel of ten dele af trekbaar zijn van de fiscale winst. 175

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 9