Bij de bij de Centrale Bank te Utrecht en Eindhoven aangesloten banken namen de spaargelden in 1958 toe met 420 miljoen (tegen een toename der spaargelden bij de Rijkspostspaarbank en de algemene spaarban ken in dat jaar met ƒ275 miljoen). De spaargelden bij de boerenleenbanken/ Raiffeisenbanken zijn echter voor 46 af komstig van anderen dan boeren en tuinders; voorts zijn in 1958, naast de toeslagen over dit jaar, geblokkeerde melkgelden en achter stallige toeslagen uitbetaald; de investeringen in de landbouw zijn afgenomen, terwijl de cijfers, voor zover zij agrarische spaargelden voorstellen, betrekking hebben op het gehele gebied van landbouw, veeteelt, groenteteelt, boomkwekerij, bloemen en bloembollenteelt en geen maatstaven kunnen zijn voor de uit komsten van de bedrijven, die overigens in zeer verschillende mate van het garan- tiebeleid profiteren. Hoogstens zeggen zij iets over hun liquiditeit. Een recent onderzoek van het Landbouw- Economisch Instituut heeft opgeleverd, dat geen verband geconstateerd kan worden tus sen de spaargelden bij de boerenleenbanken en het inkomen in de landbouw. De notulen van de algemene vergadering, gehouden op 29 mei 1958, in druk aan de leden toegezonden, worden vervolgens bij ac clamatie ongewijzigd vastgesteld. Rede van Prof. Minderhoud Vervolgens geeft de voorzitter het woord aan Prof. dr. G. Minderhoud, voorzitter van het bestuur, voor de toelichting op het jaarver slag over 1958. Prof. Minderhoud memoreert, dat van de op merkelijke aanwas aan spaargelden bij de boe renleenbanken ongeveer 90% bij de Centrale Bank in Utrecht terecht is gekomen. Slechts 10 werd in eigen kring door de boerenleen banken uitgezet. Gedeeltelijk kan dit worden verklaard door het feit, dat de nabetalingen op melk in 1958 de boeren in staat stelden hun schulden bij de boerenleenbanken en co- operaties te vereffenen, terwijl zij hierdoor ook in mindere mate dan vroeger gebruik behoefden te maken van hun krediet bij de boerenleenbanken. Bovendien viel er een te rughoudendheid te bespeuren bij het doen van investeringen. In verband met de grote toeneming van toevertrouwde gelden heeft de Centrale Bank het raadzaam geacht een belangrijk deel van deze aanwas slechts op korte termijn te be leggen. Dit heeft mede door de dalende ren tevoet tot gevolg gehad, dat minder rente winst kon worden gemaakt dan indien deze gelden voor langere termijn hadden kunnen worden belegd. Daar echter de gemiddelde rente in 1958 voor Nederland nog hoog ge noemd kon worden, heeft de Centrale Bank een fraai bedrijfsresultaat kunnen verkrijgen, waardoor de open reserves met 1.750.000, kunnen worden versterkt. Prof. Minderhoud acht dit resultaat bijzonder welkom, gezien de stijging van het balanstotaal met ongeveer 35% ten opzichte van dat van het vorige jaar. De liquiditeit baart momenteel geen zorg. Ook de boerenleenbanken hebben een goed jaar achter de rug. De gezamenlijke winsten van de boerenleenbanken voor belasting betaling beliepen in 1958 bijna 9 miljoen. De gezamenlijke reserves van de boerenleen banken hebben het bedrag van 90 miljoen overschreden. Prof. Dr. G. Minderhoud 139

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 9