gaat, als wat het totaalbedrag betreft, ongeveer het
dubbele bedragen van de overeenkomstige periode
van 1958. Het lage renteniveau is echter niet weer
bereikt!
Beantwoordt onze organisatie wat de kredietverlening
betreft, aan het doel dat onze banken zich in de
statuten gesteld hebben, namelijk de verbetering en
instandhouding der bedrijven? Het is niet gemakkelijk
een maatstaf te vinden, die ons het antwoord op die
vraag kan geven.
Vandaar dat men daaromtrent zeer verschillend hoort
oordelen. In het gebrek aan concrete gegevens om
trent b.v. de kredietbehoeften van land- en tuinbouw
en omtrent alles wat daarmede samenhangt, zal
hopelijk door de studie van de Commissie Landbouw
krediet voor een belangrijk deel worden voorzien. Als
ons in 1960 het rapport ter beschikking staat zullen
we heel wat meer grond onder de voeten hebben dan
thans het geval is als het erom gaat te beoordelen
welke rol onze banken spelen in de agrarische finan
ciering.
Wij weten echter thans reeds dat er rekening moet
worden gehouden met een aanhoudende grote krediet-
vraag. In dit verband is het van belang rekening te
houden met:
a. het landbouwbeleid van de overheid, dat erop ge
richt is de Nederlandse landbouw zo spoedig
mogelijk van zijn tekortkomingen te ontdoen. Dit
vergt omvangrijke investeringen;
b. de industrialisatiepolitiek, die arbeidskrachten uit
het agrarisch bedrijf doet afvloeien en daardoor
dwingt tot mechanisatie in deze sector;
c. de algemene economische omstandigheden, waarbij
de welhaast onvermijdelijke stijging van lonen en
prijzen van grote betekenis is;
d. de invloed van de markt in binnen- en buitenland
op ons produktiepatroon, die vooral in de sector
der verwerkende industrie noopt tot grote investe
ringen en die grote invloed heeft op de investe
ringsactiviteit in de tuinbouwsector;
e. de voortgaande verplaatsing van bewerking, op
slag en verkoop van de produkten en van onder
scheidene andere werkzaamheden van de boerderij
naar de coöperatie. Een derde gedeelte van de
kredietverlening van onze Utrechtse banken wordt
door de financiering van coöperaties in beslag
genomen;
f. de financieringsproblemen van de jonge pas be
ginnende boeren en tuinders, in het bijzonder de
financiering van de bedrijfsovername, die tegen
woordig door de sterk verminderde mogelijkheid
tot vermogensvorming en door vermogensverschui
vingen, moeilijker verloopt dan vroeger het geval
is geweest. Meer dan de helft van de boeren is
ouder dan 50 jaar. Bedrijfsovername zal in de
toekomst veel voorkomen, temeer daar vele eige
naren-verpachters hun bezit gaan afstoten.
Deze zes punten zijn voldoende om ons te doen be
seffen dat land- en tuinbouw, die ook in tijden van
rustige ontplooiing de benodigde middelen slechts
gedeeltelijk uit eigen kracht hebben kunnen opbrengen,
in de tegenwoordige omstandigheden in belangrijke
mate een beroep zullen hebben te doen op middelen
van anderen, indien zij in de pas willen blijven met
de ontwikkelingen, die zich in onze samenleving
voordoen. De landbouw moet trachten de voortdurende
stijging van de arbeidsproduktiviteit in de industrie
bij te houden wil hij niet blijvend en in steeds toe
nemende mate afhankelijk worden van een garantie-
beleid van de overheid.
Kan dit programma op passende wijze en redelijke
voorwaarden gefinancierd worden? Het antwoord op
deze vraag verwachten we van de Commissie Land
bouwkrediet. Bij normale ontwikkeling onzer banken
in de toekomst komen we (als ook uit andere bron de
middelen blijven vloeien) een heel eind.
Het geheel van de agrarische financiering in ons land
is niet zo gemakkelijk te overzien. Het eigen kapitaal
speelt gelukkig nog altijd een belangrijke rol. De
middelen die door derden in de een of andere vorm
ter beschikking worden gesteld, zijn van uiteenlopende
herkomst.
We onderscheiden:
a. particulieren, waaronder familie;
b. pensioenfondsen en levensverzekeringmaatschap
pijen;
c. boerenleenbanken;
d. handelsbanken;
e. leveranciers en afnemers (handelaren en coöpe
raties)
f. de verwerkende industrie (particulier en coöpe
ratief);
g. handelaren in landbouwwerktuigen (afbetalings
krediet).
U ziet, het is nogal een gevarieerd patroon. Als u
mij nu de vraag zou stellen of van deze financiering
kan worden gezegd, dat zij aan de typische voor
waarden, die aan het landbouwkrediet gesteld wor
den, voldoet, dus of zij doelmatig en stabiel is, of zij
op billijke voorwaarden geschiedt en of de doeleinden
behoorlijk uit elkaar gehouden worden, dan zou ik
daarop willen antwoorden, dat daaraan nog wel het
een en ander ontbreekt, maar dat over het algemeen
de toestand niet onbevredigend is en dat wij in
Nederland in vergelijking met het buitenland in ge
lukkige omstandigheden verkeren.
Onze banken, die vooral krediet op korte en middel
lange termijn verschaffen, hebben geen monopolie
positie in de agrarische financiering. Dat zal niemand
als een tekortkoming aanmerken. Het kan nimmer de
bedoeling zijn, dat zij de uitsluitende financier van
de landbouw in zijn veelsoortige behoeften zullen
worden. Wèl dat zij daarin een flink aandeel hebben
en dat zij een zodanige invloed uitoefenen dat de
agrarische financiering in een land als het onze, waar
middelen meestal wel beschikbaar zijn, op redelijke
en passende voorwaarden kan geschieden. Dit is in
belangrijke mate bereikt. Er ontstaan echter telkens
nieuwe problemen, die moeten worden bestudeerd.
Het belangrijkste is, dat de banken de middelen
hebben om in de kredietbehoefte te voorzien. Daar
over hebben we het al gehad.
Aan het vraagstuk van de zekerheden moet voortdu-
I 1