HET LANDBOUWKREDIET, WENSELIJKHEDEN EN MOGELIJKHEDEN Inleiding van ir. S. Keyser voor de algemene vergadering van de Coöperatieve Centrale Raijfeis en-bank gehouden op donderdag 2% mei igjg Deze algemene vergadering heeft zo juist de jaar stukken over 1958 goedgekeurd en daarbij zal men hebben kunnen vaststellen, dat de resultaten in velerlei opzicht gunstig zijn geweest. De uitkomsten van het bedrijf der Centrale Bank waren goed en wat niet minder belangrijk is, ook de boerenleenbanken en de beide zuivelbanken hebben bevredigende resultaten kunnen boeken. Daarmede is over de functie van het landbouwkrediet nog maar weinig gezegd. In het ge schreven jaarverslag is echter ook getracht aan te geven hoe onze instellingen hebben voldaan aan de taak die de boerenleenbanken zich gesteld hebben het aangeven) ten dienste van de financiële belangen overspanning te behoeden, en dat het vertrouwen in De agenda geeft aan dat ik zal spreken over het onderwerp: „Het landbouwkrediet, wenselijkheden en mogelijkheden". Dat zou de indruk kunnen wekken, dat u aan het einde van de vergadering nog het resultaat van een gedegen studie te verwerken krijgt. Na de uiteenzettingen van onze beide voorzitters, die reeds een aantal belangrijke problemen hebben aan gesneden, zou dat wellicht te veel van het goede kunnen worden. Ik zal het onderwerp daarom niet al te zwaar en te letterlijk nemen. Het verslag laat zien, dat deze taak niet verwaarloosd is. Integendeel, de spaar- en kredietactiviteit, alsmede de dienstverlening met betrekking tot het betalings verkeer en de andere bankwerkzaamheden zijn van grote omvang geweest. Dit alles was (zoals de statuten van de leden onzer banken en van de vele cliënten, die als spaarders of rekeninghouders met de boeren leenbanken in relatie staan. Het sparen en de kredietverlening moeten we wat nader bezien. Eerst iets over het sparen. Het is nu tot iedereen vol doende doorgedrongen dat er bij de boerenleenbanken (Eindhoven en Utrecht) in 1958 en in de eerste vier maanden van 1959 flink gespaard is. Over de mis verstanden, die daaruit kunnen voortvloeien, hebben we het reeds gehad. Het wordt nu tijd, dat we ook eens aandacht schenken aan de werkelijke betekenis van de stijging van het inleggerstegoed bij de gezamenlijke Nederlandse spaarinstellingen ten bedrage van 685 miljoen (in 1957 90 miljoen). Deze stijging heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de ontspanning op de Neder landse kapitaalmarkt. Iedereen in ons land zou er zich over moeten verheugen, dat de spaarders der boerenleenbanken in het afgelopen jaar zo'n prachtige bijdrage tot het herstel van het evenwicht hebben geleverd. Het is een eerste voorwaarde voor de vervulling van de kredietfunctie van onze banken, dat het volume der spaargelden zich gunstig blijft ontwikkelen. Wij hebben dat maar gedeeltelijk in eigen hand. Wij kunnen trachten door actief en concurrerend te zijn een redelijk deel van wat er in ons land gespaard wordt op de rekeningen van de boerenleenbanken te krijgen. Maar of er gespaard wordt en in welke mate hangt af van factoren, die wij niet in onze macht hebben. Voor het sparen is van primair belang, dat men er in slaagt de economische ontwikkeling voor de waarde van het ruilmiddel bewaard blijft. Is dat het geval dan kunnen we een groei van het spaar- volume verwachten, die een geleidelijke ontwikkeling van de kredietverlening mogelijk maakt. Dat is voor de groei van onze welvaart beter dan de afwisseling van overbesteding en bestedingsbeperking, die de jaren 1956, 1957 en 1958 ons hebben gebracht. Het is wel goed, dat we de gebeurtenissen van die jaren niet vergeten. Na de oorlog heeft de Neder- landsche Bank vijftien maal het disconto gewijzigd. Daarvan vielen niet minder dan tien wijzigingen in de jaren 1956 en volgende. De Centrale Bank stuurde in anderhalf jaar (van 21 november 1956 tot 3 april 1958) tien rentecirculaires aan de boerenleenbanken uit. Dit zijn een paar symptomen van de grote onrust, die wij beleefd hebben. Dat is dan nu weer achter de rug. De spanningen, die in het najaar 1956 optraden en die ons bedrijf diepgaand beroerden, moeten we beschouwen als groeistuipen van de economie. Laat ons de hoop uit spreken, dat zij zich niet meer zullen voordoen en dat de expansie verder geleidelijk zal gaan. Nu de kredietverlening. Het zou wel eens kunnen zijn. dat men zich later de eerste tien jaren na de tweede wereldoorlog zal blijven herinneren als een tijd van ruime, gemakkelijke en goedkope kredietverlening aan land- en tuinbouw, aan landbouwcoöperaties en aan tal van andere instellingen van agrarisch belang. Een stijging van de kredietverlening met 100 miljoen per jaar, zoals wij die in onze Utrechtse organisatie gekend hebben, een verstrekking van 15.000 a 20.000 nieuwe posten per jaar, zijn naar onze begrippen tekenen van een grote kredietactiviteit. En daarbij was de rente meestal aan de lage kant. De crisis van 1956/57 heeft als nasleep een veel ge ringere stijging van de kredietverlening in 1958 te zien gegeven, voornamelijk door sterke aflossingen, maar inmiddels is de stijging alweer hervat. De kre dietverlening' in eigen kring heeft in de eerste vier maanden van 1959, zowel wat het aantal posten aan- 10

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 56