TOELICHTING OP HET JAARVERSLAG OVER 1958 door prof. dr. G. Minderhoud, voorzitter van het bestuur dat de nabetalingen op melk in 1958 de boeren in beleggen zodat wij het zonodig ook op korte termijn Gemiddeld kon echter voor ons land in 1958 de rente Het geven van een nadere toelichting op de jaar stukken is weder een aangename taak, omdat, wat de zakelijke kant van onze organisatie betreft, er reden is tot grote tevredenheid. In zijn openingswoord heeft de voorzitter van de raad van toezicht reeds gewezen op de opmerkelijke aanwas van spaargelden bij de boerenleenbanken; een toeneming, groter dan ooit tevoren was voor gekomen. Het tweede bijzondere verschijnsel hierbij is, dat van deze aanwas van spaargelden en gelden in reke ning-courant ongeveer 90 °/o door de boerenleen banken is doorgezonden naar de Centrale Bank in Utrecht. Tot 1 januari 1958 hadden de boerenleenbanken ge middeld ongeveer 60 van de gelden, die in de vorm van spaargelden of rekening-courantgelden aan hen waren toevertrouwd, gebezigd voor de krediet- of voorschotverlening aan de leden, of voor andere beleggingen in eigen kring, terwijl gemiddeld 40 °/o bij de Centrale Bank berustte. Dat er van de aanwas in 1958 90 °/o naar Utrecht werd gezonden een slechts 10 V0 in eigen kring werd uitgezet, is dus een heel bijzonder verschijnsel. Dit kan gedeeltelijk verklaard worden uit het feit, staat stelden niet alleen om hun schulden bij de boerenleenbanken aan te zuiveren maar ook om even tuele schulden bij de aankoopcoöperaties te ver effenen, zodat deze coöperaties op haar beurt in mindere mate dan vroeger gebruik behoefden te maken van haar krediet bij de boerenleenbanken. Ook de zuivelfabrieken zullen door die nabetalingen op de melk hun schulden bij de boerenleenbanken hebben kunnen drukken. Maar daarnaast zal toch ook de algemene terug houdendheid met betrekking tot het doen van nieuwe investeringen en tot uitbreiding van de zaken, zowel bij de boeren en tuinders als bij hun coöperaties, een belangrijke rol hebben gespeeld. Deze terughoudendheid bestond het vorige jaar alge meen bij het bedrijfsleven, Er is in 1958 in Nederland 19 °/o minder geïnvesteerd dan in 1957. En hierop maken boeren- en tuinders en hun coöperaties geen uitzondering. Men vertrouwde de toekomst niet en hield zijn kruit droog, wat in dit geval wil zeggen: men liet heel wat geld bij de boerenleenbank staan, dat men in andere jaren in eigen bedrijf zou hebben aangewend. Wij weten allen hoe snel de zaken in de wereld kun nen veranderen en daarom heeft de Centrale Bank het veilig geacht om de stroom van gelden bijna 300 miljoen die in 1958 van de boerenleen banken naar de Centrale Bank vloeide, als een „een malige" beweging te beschouwen, die in 1959 wel eens weer in tegengestelde richting zou kunnen gaan stromen, nl. van Utrecht en naar de boerenleen banken. Wij hebben het in verband hiermede raadzaam ge acht om een belangrijk deel van wat de boerenleen banken ons toestuurden, slechts op korte termijn te weer kunnen vrij maken. In de eerste maanden van 1958 konden deze beleg gingen op korte termijn geschieden tegen zeer mooie rentes, maar in de latere maanden hebben wij door deze taktiek minder rentewinst gemaakt, dan wij hadden kunnen maken als wij de nieuwe gelden voor langere termijn hadden belegd. In de loop van het jaar werd nl. de geldmarkt zo ruim, dat de rentes tot ongeveer de helft van die, welke bij het begin van het jaar golden, terugliepen. Voor gelden, die men b.v. voor 3 maanden wenste uit te zetten, was bij het eind van 1958 slechts 2'A °/o te bedingen, terwijl dat 12 maanden te voren nog 4Vi °/o was. Trouwens ook op de kapitaalmarkt, dus bij het uit zetten van gelden voor langere tijd, was de daling van de rente frappant. Van plm. 6 °/o bij het begin van het jaar daalde deze tot plm. 4l/j in december. nog hoog genoemd worden en deze betrekkelijk hoge rente, gecombineerd met een sterke aanwas van mid delen, heeft ons in staat gesteld een zeer mooi be drijfsresultaat te verkrijgen, waardoor wij u kunnen voorstellen onze open reserves met 1.750.000 gulden te versterken. Dit resultaat, dat ongeveer 3U miljoen gunstiger is dan dat van het vorige jaar, is buitengewoon welkom, aangezien ons balanstotaal met meer dan 300 miljoen, dat is met ongeveer 35 fl/o is gestegen. Bij een solide instelling en op die naam maken wij aanspraak moet immers met de omvang van de zaken ook de financiële ruggegraat, dus de reserve sterker worden; dit is voor het aanzien van onze organisatie in de financiële wereld nodig. Ik herhaal, dat dit gunstige resultaat kon worden bereikt, terwijl onze liquiditeit ons geen enkele zorg baarde. Gelukkig heeft niet alleen de Centrale Bank een goed jaar achter de rug. Ook met de boerenleenbanken is dit het geval. Het financiële resultaat van de gezamenlijke boeren leenbanken over 1958 is zelfs nog iets beter dan dat over 1957, dat wij het vorige jaar reeds als een top jaar beschouwden. De gezamenlijke winsten van de boerenleenbanken vóór belastingbetaling beliepen in 1958 bijna J 9 miljoen gulden. Trekt men daarvan de verschuldigde 6

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 52