OPENINGSREDE
landsche Bank over 1958 te kunnen lezen, dat de
van de voorzitter van de raad van toezicht, de heer H. A. Wind
Bij de aanvang van deze jaarlijkse vergadering mag
ik alle aanwezigen hartelijk welkom heten, in het
bijzonder de heren D. W. Lindenbergh en G. J.
Wilms, oud-leden van de raad van toezicht, jhr. mr.
W. C. Hooft Graafland als oud-directeur, alsmede
de vertegenwoordigers van de pers.
Dit is de eerste maal dat ik deze vergadering mag
leiden als voorzitter van de raad van toezicht der
Centrale Bank in de plaats van de heer N. J. H.
Raat, wiens gezondheid, naar wij met dankbaarheid
mogen opmerken, vooruitgaande is, doch die toch
gemeend heelt zijn lunctie van voorzitter van de raad
van toezicht ter beschikking te moeten stellen. De
heer Raat heeft de functie van secretaris van de raad
van toezicht met mij geruild.
Sommigen van u zal bekend zijn dat de heer Z. Th.
J. F. baron van Dorth tot Medler, oud-bestuurslid
van de Centrale Bank, gisteren zijn negentigste ver
jaardag heeft gevierd. Ik stel u voor hem namens u
allen hiermede schriftelijk geluk te wensen.
(Onder applaus wordt hiertoe besloten).
Het was met grote ontroering dat wij door de radio
op zondagavond 8 februari hoorden dat prof. dr. W.
Rip plotseling was overleden.
Pas twee dagen van tevoren waren we nog als cen
trale ringvergadering bijeen geweest en waar niets er
op wees dat het einde van de heer Rip zo spoedig
zou komen.
Prof. Rip was een vriendelijk mens, die gaarne
luisterde naar wat anderen te berde brachten, doch
ook een man met een helder oordeel, die de be
langen van de Centrale Bank en de aangesloten
banken met alle kracht heeft gediend.
Door zijn lidmaatschap van de Eerste Kamer en van
het Europese Parlement was hij in staat in belang
rijke kwesties waardevolle adviezen te geven, ook
voor onze organisatie.
Wij verliezen in hem een uitnemend bestuurslid,
waarvan we ook in de toekomst nog veel hadden
verwacht.
Doch onze gedachten gaan ook uit naar mevrouw
Rip en haar kinderen, die zoveel in hem hebben ver
loren en hem menselijkerwijze gesproken te vroeg
moesten afstaan.
Wij wensen hun toe dat God hen moge sterken in
deze zware weg van beproeving, die ze moeten gaan.
Wij willen het hier uitspreken dat de nagedachtenis
van prof. Rip bij onze organisatie in dankbare her
innering zal blijven voortleven.
Wij willen verder nog gedenken allen, die in het af
gelopen jaar heengingen en hun beste krachten aan
onze organisatie hebben gegeven.
Wij willen hen allen eren door thans nog enige
ogenblikken stilte te betrachten.
(Deze woorden werden door de vergadering staande
aangehoord).
Bij de aanvang van deze algemene vergadering zou ik
gaarne enkele opmerkingen willen maken over de
economische omstandigheden waarin wij ons bevin
den, in het bijzonder die, welke het land- en tuin-
bouwbedrijl betreffen.
Toen wij vorig jaar onze algemene vergadering hiel
den, waren wij nog nauwelijks bekomen van de schrik,
die de economische overspanning van 1956 en de
stagnatie van 1957 ons hadden bezorgd. Het begrip
bestedingsbeperking had ons nog te pakken. Maar er
deden zich toen alweer tekenen van herstel voor en
het is verheugend nu in het verslag van de Ncder-
overspanning niet door een echte crisis is gevolgd,
maar slechts gevoerd heeft tot een slechts weinig
lager liggend niveau van bedrijvigheid, dat naar ver
wacht mag worden het uitgangspunt zal zijn voor een
nieuwe opwaartse ontwikkeling. Er is tenslotte geen
sprake geweest van een achteruitgang van de econo
mische ontwikkeling, doch slechts van een tijdelijke
stilstand, die nu eenmaal bij het groeiproces schijnt te
horen. Aldus de president van de Nederlandsche
Bank.
Wat het agrarische bedrijf betreft, zaten wij een jaar
geleden zeer diep in de zorgen over de toestand op
de internationale zuivelmarkt. Drastische prijsver
lagingen hebben stimulerend gewerkt op het verbruik
van boter en kaas in binnen- en buitenland, de vraag
naar gecondenseerde melk is levendiger geworden en
zo staan we er op dit ogenblik, wat de voorraden en
de prijzen betreft, beter voor dan een jaar geleden.
Maar tegelijkertijd beseffen we, dat de Nederlandse
melkveehouder in belangrijke mate blijft aangewezen
op het garantiebeleid van de overheid, een toestand
waarmede we niet gelukkig kunnen zijn, maar die we
aan de andere kant ook weer niet te tragisch moeten
nemen. Immers, in vrijwel alle landen bemoeit de
overheid zich met het inkomen van de agrarische
bevolking en tracht zij door prijsregelingen, markt
ordening, door produkten-, hectaren- of inkomens
toeslagen een verbetering in het relatief lage land
bouwinkomen te bewerkstelligen. Het resultaat van
al deze inspanning leidt echter behalve tot een ver
betering van de positie van de eigen agrarische be
volkingsgroep, ook vaak tot ontreddering der inter
nationale markten voor de belangrijkste uitvoerpro-
dukten, zodat hiermede weer nieuwe moeilijkheden
geschapen worden. Het wordt nu wel in brede kring
aanvaard, dat de onderscheiden landen hun nationale
landbouwbeleid zo moeten inrichten, dat daardoor de
problemen van andere landen niet vergroot worden.
Er moet, zo zegt men, een coördinatie van de politiek
der afzonderlijke landen plaats vinden. Dat is ge
makkelijker gezegd dan gedaan. In de Benelux heb
ben we daarvoor nog nauwelijks een begin van een
oplossing gevonden: de Euromarkt voor landbouw-
3