bouwbedrijven waar de handenarbeid van boer en gezinsleden een relatief geringere rol speelt. In tabel I is het verloop van het gezinsinko men weergegeven. De reeksen zijn samenge steld uit de cijfers van een in de eerderge noemde L.E.I.-publikatie vermeld groot aan tal gebieden. Het verloop van de cijfers voor deze afzonderlijke gebieden is zodanig even wijdig, dat het gebruik van onderstaande ge middelde cijfers verantwoord is. T a b e 1 I. Het gezinsinkomen in gld. per ha 1951/ 1952/ 1953/ 1954/ 1955/ 1956/ 1957, 52 53 54 55 56 57 58 Weidebedrijven 535 545 563 392 539 596 652 Gemengde bedrijven op zandgrond 687 726 677 568 772 774 868 Akkerbouwbedrijven in het N.zeekleigebied 541 468 205 178 336 91 102 Akkerbouwbedrijven in het Z.W.kleigebied 596 677 629 415 472 243 361 Akkerbouwbedrijven in de Veenkoloniën 772 537 303 415 398 217 525 Wij kunnen nu dus trachten na te gaan in Als maatstaf voor dit algemeen spaarniveau hoeverre deze bewegingen in het gezinsin- kunnen wij uitgaan van het verloop van de komen zijn terug te vinden in het verloop saldi van de Rijkspostspaarbank en de alge van de saldi bij de boerenleenbanken. mene spaarbanken. Dit is een gebrekkige Bezien wij daartoe allereerst het verloop van maatstaf. Immers deze reeksen vertonen zo- het totaal der spaarsaldi. Wanneer wij de wel algemene als specifieke niet-agrarische besparingen in elk jaar (excl. rente) uitdruk- trekken. Een betere maatstaf is er evenwel ken als een percentage van het saldo aan het niet. begin van dat jaar (incl. rente) krijgen we een Tabel II geeft de verschillende reeksen weer. reeks, als gegeven in tabel II. Deze reeks kun- In de eerste plaats een reeks voor het gezins- nen wij stellen tegenover de gezinsinkomens- inkomen, opgesteld door middeling van de reeks. Wij kunnen echter ook trachten, alvo- reeksen uit tabel I. Ter aansluiting bij de rens de vergelijking te maken, de specifiek landelijke spaarsaldi zijn hierbij als wegings- agrarische elementen van de reeks te isoleren. coëfficiënten gekozen resp. 5,5, 2,2 en 1. Dan Wij moeten dan de afwijking van het „alge- de eerdergenoemde cijfers voor de jaarlijkse meen" spaarniveau bepalen. groei van de spaarsaldi. En tenslotte de reeks Tabel II. Gezinsinkomen en groei van de spaarsaldi in de agrarische sector 1951 1952 1953 1954 1955 1956 1957 1958 1. Gezinsinkomen gld./ha 610 612 545 427 571 516 603 2. Gezinsinkomen als index (gem. 1951-1957 100)110 110 98 77 103 93 109 3. Totaalsaldi boerenleenbanken, groei in 4. Rijkspostspaarbank en alg. spaarbanken, 2,1 7,0 7,7 6,6 7,8 4,3 4,2 15,3 groei in -5,4 2,8 7,1 9,6 11,9 7,9 -1,6 6,7 5. „Afwijkingen" (reeks 3 minus reeks 4) 3,3 4,2 0,6 —3,0 —4,1 —3,6 5,8 8,6 9 Alle gebruikte gegevens hebben uitsluitend be trekking op de boerenleenbanken, aangesloten bij de C.C.R.B. te Utrecht.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 40