DE SPAARSALDI BIJ DE BOERENLEENBANKEN EN HET INKOMEN IN DE LANDBOUW door J. A. O. Steenwegecon.drs. Landbouw-Economisch InstituutDen Haag) De toestand, waarin de landbouw verkeert, wordt de laatste jaren niet als zeer rooskleurig geschilderd. Met name is dit het geval ten aanzien van de financiële uitkomsten. In dit verband kan het dan ook verwondering wekken, dat in het afgelopen jaar de bespa ringen bij de boerenleenbanken uitzonderlijk gestegen zijn. Deze ontwikkeling doet de vraag rijzen of de toegenomen spaaractiviteit wel licht wijst op een inmiddels ontstane ver betering van de rentabiliteit in de landbouw. Vast te stellen of de gestegen spaaracitiviteit inderdaad berust op een eventuele rentabili- teitsverbetering is niet eenvoudig. Willen we nagaan of en in hoeverre het verloop van de spaarsaldi bij de boerenleenbanken beïnvloed wordt door de uitkomsten van het landbouw bedrijf, dan moeten wij een vergelijking ma ken van beide grootheden over een reeks van jaren. Slechts indien dan een duidelijk ver band tussen beide grootheden zou blijken, is een conclusie in bovenstaande zin geoorloofd. Mogen wij een dergelijk verband op theo retische gronden verwachten? Zeker is, dat op de lange termijn een hoog besparingsniveau alleen kan voorkomen bij een hoge rentabiliteit. Op korte termijn ech ter is niet zozeer een positieve rentabiliteit als wel een zekere mate van liquiditeit nodig. Het is denkbaar, dat bij een negatief renta- biliteitsniveau gedurende enige tijd een ruime liquiditeit bestaat, omdat vrijkomende afschrijvingsgelden niet opnieuw geïnvesteerd worden. Omgekeerd is het echter ook mogelijk, dat ondanks een hoge rentabiliteit de liquiditeit laag is door een boven het afschrijvingsniveau uitgaand investeringsniveau. Maar zelfs al laten het verloop van rentabili teit en liquiditeit een zekere mate van be sparing toe, dan is het nog geenszins vanzelf sprekend dat deze geheel tot uiting komt in het verloop van de gelden bij de boerenleen banken. Er zijn immers meer mogelijkheden voor deze bespaarde bedragen. In de eerste plaats is het mogelijk ze eenvoudig in kas te houden. In de tweede plaats kunnen ze wor den ondergebracht op spaarbankboekjes bij andere bankinstellingen (Rijkspostspaarbank en algemene spaarbanken) of als deposito bij de algemene banken. En in de derde plaats kunnen ze besteed worden voor de aankoop van effecten, levensverzekeringen enz. Deze alternatieven gelden trouwens evenzeer voor de bespaarde bedragen die reeds bij de boerenleenbanken berusten. Ook deze bedra gen kunnen verplaatst worden naar andere bankinstellingen of besteed worden voor be leggingen in effecten enz. Op grond van deze theoretische overwegingen mogen wij dus een verband tussen spaarsaldi en bedrijfsuitkomsten noch uitsluiten, noch zeker verwachten. Laten wij daarom zien wat de cijfers ons hierover zeggen kunnen. Het verloop van het gezinsinkomen en de landelijke totaalsaldi In de eerste plaats moeten wij dan een groot heid kiezen als maatstaf voor de bedrijfsuit komsten. Daarbij kunnen wij gebruik maken van de door het L.E.I. gepubliceerde statis tische overzichten van de uitkomsten van landbouwbedrijven. De grootheid die het meest geschikt is als indicatie voor de renta biliteit van de bedrijven is het netto-over schot per ha per 100 gulden kosten. Voor ons doel is deze indicatie onvoldoende. Het netto-overschot immers geeft aan wat er van de bruto-opbrengst overblijft na aftrek van de kosten, waarin is begrepen een belo ning voor de handenarbeid van de boer en zijn gezinsleden. Wat ons interesseert is het gehele uit hun bedrijf afkomstige inkomen voor de boer en zijn gezin, dat dus aangewend mag worden voor consumptie of voor besparingen. Ook dit cijfer is te ontlenen aan de genoemde publikaties. Direct als „gezinsinkomen" voor weidebedrijven en gemengde bedrijven op zandgrond en te berekenen voor de akker- 1

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 39