op het gebied van de voorziening in liquidi
teitsmoeilijkheden van agrarische bedrijven.
Interessant is, dat de heer Van Campen de
blanco-kredietverlening, voor zover deze de
z.g. persoonlijke lening zou omvatten, buiten
de mogelijkheden van de plaatselijke banken
ziet liggen. Voorzichtig oppert hij echter de
mogelijkheid van een centrale financierings
instelling, die in nauwe samenwerking met de
boerenleenbankorganisaties zich eventueel op
het terrein der persoonlijke lening zou kunnen
begeven.
Gedachten over de financiering van
landbouwbedrijven
(door mr. F. J. F. Claessens, directeur van
de Coöperatieve Centrale Boerenleen
bank).
In zijn opstel laat de schrijver zien, dat de
structuur van het agrarische bedrijf bijzondere
eisen stelt aan de financiering. Daarbij wordt
op heldere wijze de vraag besproken in hoe
verre de landbouw constant of variabel kapi
taal, eigen of vreemd vermogen behoeft, waar
bij aandacht geschonken wordt aan het risico,
dat het aangewende vermogen geacht wordt te
lopen. In de totaalfinanciering van ieder be
drijf moet een voldoende reserve aan eigen
risicodragend vermogen aanwezig zijn. Daar
bij doen zich ten aanzien van het grond- en
gebouwenkapitaal en ten aanzien van het be
drijfskapitaal accentverschuivingen voor tussen
de eigenaars- en de pachtbedrijven en tussen
de landbouw- en de tuindersbedrijven. De
heer Claessens constateert dat voor de instand
houding van de agrarische stand een zodanige
rentabiliteit noodzakelijk is, dat er ruimte voor
zelffinanciering overblijft.
De moeilijkheden voor de financiering van
agrarische bedrijven liggen volgens de heer
Claessens vooral bij het verkrijgen van het con
stante, althans het lang en zeer lang lopende
vreemde vermogen. Het doet hem goed te kun
nen vermelden, dat op dit terrein in de laatste
jaren de dochterinstelling van de Einhovense
Centrale, de N.V. Boeren-Hypotheekbank,
meer naar voren getreden is.
Voor de kortlopende bedrijfsvoorschotten en
de financiering van het produktieproces ziet
hij de boerenleenbanken als de aangewezen en
competente instantie. Het gebruik van afbe
talingssystemen en de financiering door finan
cieringsmaatschappijen wordt betreurd, terwijl
tevens wordt gewezen op de bezwaren, ver
bonden aan leveranciers- en afnemerskredieten
en aan de financiering, die plaats vindt in het
kader van mestvarkencontracten met de par
ticuliere handel en industrie.
Enige ontwikkelingen op het gebied van de
landbouw in wereldverband
(door drs. F. W. J. Kriellaars, lector aan de
Katholieke Economische Hogeschool te
Tilburg, lid van de SER).
Iedere meelevende boer is het tegenwoordig
wel bekend, dat de wereldhandel een grote rol
speelt bij de prijzen van de agrarische produk-
ten. Men denke slechts aan de beruchte over
schotten van Noord-Amerika. De heer Kriel
laars heeft een zeer interessant en instructief
opstel geschreven, waaruit men een voortreffe
lijke indruk kan krijgen van de problemen, die
hier in wereldverband liggen.
De schrijver toont aan, dat de moeilijkheden
voor de economisch meer ontwikkelde landen
(Noord-Amerika, West-Europa en Oceanië)
juist anders liggen dan voor de onderontwik
kelde landen. Terwijl de eerstgenoemde lan
den te kampen hebben met landbouwover
schotten, blijkt in de economisch achterge
bleven gebieden de voedselproduktie achter te
blijven bij de aanwas van de bevolking en de
stijgende vraag naar voedsel. Deze situatie is,
zoals de heer Kriellaars met interessant cijfer
materiaal illustreert, het gevolg van een in
grijpende verschuiving, die zich in de laatste
twee decennia in de wereldhandel voor agra
rische produkten heeft voorgedaan. Deze ver
schuiving heeft in het algemeen een nadelig
effect gehad voor de minder ontwikkelde ge
bieden, die hun positie van netto-exporteurs
zagen aangetast en in enkele gevallen zelfs
netto-importeurs werden (het Verre Oosten).
Noord-Amerika is de grote netto-exporteur ge
worden van voedselprodukten, terwijl West-
Europa in iets mindere mate dan vóór de oor
log, netto-importeur is gebleven.
Uit de evenwichtige beschouwing van de heer
Kriellaars blijkt, dat de aan de orde gestelde
onderwerpen zeer gecompliceerd zijn. Hij acht
het noodzakelijk, dat de onderontwikkelde ge
bieden met kracht verhoging van hun agra
rische produktie nastreven, maar toont ander
zijds aan dat inkrimping der produktie in de
ontwikkelde gebieden geenszins onverdeeld
149