organisatie, wat de kredietverlening betreft,
beantwoordt aan het doel, dat de banken zich
krachtens haar statuten hebben gesteld, n.1.
de verbetering en de instandhouding der be
drijven. Men hoort daarover nog wel eens
verschillend oordelen. In het gebrek aan con
crete gegevens zal hopelijk door de studie
van de Commissie Landbouwkrediet voor een
belangrijk deel worden voorzien. Dan zal men
met meer stelligheid, dan thans het geval is,
kunnen oordelen over de rol, die de boeren
leenbanken in de agrarische financiering spe
len.
Reeds thans echter moet rekening worden
gehouden met een aanhoudende grote kre-
dietvraag. Daarbij spelen diverse factoren een
rol waarvan spreker onder meer noemt:
het landbouwbeleid van de overheid;
de industrialisatiepolitiek, die arbeidskrachten
uit het agrarisch bedrijf doet afvloeien en
daardoor dwingt tot mechanisatie in deze
sector;
de algemene economische omstandigheden
(stijging van lonen en prijzen);
de invloed van de markt in binnen- en bui
tenland op ons produktiepatroon (die vooral
in de sector der verwerkende industrieën
noopt tot grotere investeringen en ook grote
invloed heeft op de investeringsactiviteit in
de tuinbouwsector);
de voortgaande verplaatsing van bewerking,
opslag en verkoop van produkten en van de
onderscheidene andere werkzaamheden van
de boerderij naar de coöperatie (een derde
gedeelte van de kredietverlening van de
Utrechtse banken wordt door de financiering
van coöperaties in beslag genomen);
de financieringsproblemen van de jonge, pas
beginnende boeren en tuinders (sterk vermin
derde mogelijkheid tot vermogensvorming;
meer dan de helft van de boeren is ouder dan
50 jaar; bedrijfsovername zal in de toekomst
veel voorkomen temeer, daar vele eigenaren-
verpachters hun bezit gaan afstoten).
Deze zes punten zijn voldoende om te doen
beseffen, dat land- en tuinbouw, die ook in
tijden van rustige ontplooiing de nodige mid
delen slechts gedeeltelijk uit eigen kracht
hebben kunnen opbrengen, in de tegenwoor
dige omstandigheden in belangrijke mate een
beroep zullen hebben te doen op middelen
van anderen, indien men de ontwikkeling wil
bijhouden. Door een voortdurende stijging
van de arbeidsproduktiviteit zal de landbouw
moeten trachten de industrie bij te houden,
wil de landbouw niet blijvend en in steeds
toenemende mate afhankelijk worden van
een garantiebeleid van de overheid.
Het antwoord op de vraag ,of dit programma
op passende wijze en op redelijke voorwaar
den gefinancierd kan worden, zal wellicht in
het rapport van de Commissie Landbouw
krediet kunnen worden gevonden. Bij een
normale ontwikkeling van de boerenleenban
ken in de toekomst kan inen, als ook uit
andere bron de middelen blijven vloeien, een
heel eind komen. Er bestaat een gevarieerd pa
troon omtrent de middelen, die door derden
in de een of andere vorm ter beschikking
worden gesteld: particulieren (familie); pen
sioenfondsen en levensverzekeringmaatschap
pijen; boerenleenbanken; handelsbanken; le
veranciers en afnemers (handelaren en coöpe
raties); de verwerkende industrie (particulier
en coöperatief); handelaren in landbouwwerk
tuigen (afbetalingskrediet). Of al deze krediet
vormen doelmatig en stabiel zijn en afgestemd
zijn op de typische voorwaarden, die aan
het landbouwkrediet worden gesteld, moet
betwijfeld worden; een feit is echter wel, dat
de toestand in Nederland in vergelijking met
het buitenland niet onbevredigend is.
De boerenleenbanken, die vooral krediet op
korte en middellange termijn verschaffen,
hebben geen monopoliepositie in de agrari
sche financiering, hetgeen zeker niet als een
tekortkoming kan worden aangemerkt. Wel
hebben zij een zodanige invloed, dat de
agrarische financiering in ons land, waar mid
delen meestal wel beschikbaar zijn, op rede
lijke en passende voorwaarden kan geschie
den.
Behalve aan het feit, dat de banken de mid
delen ten dienste staan om in de kredietbe
hoefte te voorzien, moet ook aandacht be
steed worden aan het vraagstuk van de ze
kerheden. Getracht wordt de constructies aan
te passen aan de nieuwe behoefte (bijv. land
bouwwerktuigenkrediet; mestvarkenkrediet-
regeling). Afd. C van het Onderling Waar
borgfonds vormt een onontbeerlijke aanvul
ling van een onvoldoende zekerheid. Het sa-
144