DE FINANCIERING VAN DE TUINBOUW Loonsverhoging; en arbeidsproduktiviteit Wat hier de problemen zijn wordt mede duidelijk gemaakt door het verslag van de President van de Nederlandsche Bank over 1958, die constateert, dat wij staan aan de vooravond van nieuwe loonproblemen. En dan: „De stijging van de deviezenvoorraad en de onmiskenbare opleving van de conjunctuur wekken de illusie van een belangrijk vergrote welvaart, die in wezen uit niet veel meer be staat dan uit verminderde investeringen en verbeterde liquiditeit. Mogen derhalve, in dat opzicht, gestelde loonverlangens vaak op on juiste veronderstellingen berusten, een feit is, dat, na de zeer snelle stijging in de jaren 1954 tot en met 1956, de reële lonen, inclusief de ingetreden sociale verbeteringen, gedurende een tweetal jaren onveranderd zijn gebleven. Op die grond mag het op zichzelf niet ver wonderen, dat het loonvraagstuk weder ter discussie wordt gesteld." De sluipende inflatie „Het is te verwachten (aldus de President), dat onze nationale huishouding thans een periode van nieuwe, voorzichtige expansie tegemoet gaat. Er is geen reden waarom deze niet gepaard zou gaan met een verdere ge leidelijke stijging van de gemiddelde arbeids produktiviteit. Bij een onveranderd niveau van in- en uitvoerprijzen en mits dus' ook de ruilvoet geen verandering ten ongunste onder gaat is het met handhaving van een stabiel prijsniveau verenigbaar een zodanige stijging ook in de arbeidsvoorwaarden tot uitdrukking te brengen. Een inwilliging van loonverlan gens, die de stijging van de gemiddelde arbeidsproduktiviteit te boven zouden gaan, zal echter onvermijdelijk tot nieuwe prijs stijging leiden. Zij zou de voortzetting be tekenen van de sluipende inflatie, die aan het verhoogde loon zijn inhoud weer ontneemt en die de bevolkingsgroepen met een vast in komen van een deel daarvan berooft." Wat de heer M. Prins in zijn openingsrede voor de algemene vergadering van het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen woordelijk heeft gezegd en wat wij er van zeggen. Finan ciering van de tuinbouw en hoe het landbouwkredietwezen hierbij behulpzaam is. In de openingsrede van de heer M. Prins, ge houden voor de algemene vergadering van het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen op 25 maart 1959, van welke rede wij reeds melding maakten in ons nummer van april 1959, zeide de heer Prins o.a. het navolgende: „De fruitteler die zijn boomgaard wil moderni seren, de vollegrondsgroenteteler die wil in tensiveren, de gïastuinder die wil specialiseren, zij allen staan vaak voor het onoverkomelijke financieringsprobleem. Zij zien terdege dat hun bedrijf economisch aan het verouderen is, zij zien dat een modernere opzet betere resul taten kan geven, doch zij hebben in het ver leden onvoldoende kunnen besparen om dit nu te verwezenlijken. Voor de hele kleine be drijven kan hier wel eens' uitkomst gebracht worden door het Waarborginstituut en in sommige gevallen door boerenleenbanken plus Borgstellingsfonds, doch vaak kan niet worden voldaan aan de normen, door deze lichamen gesteld. Waar wij op dit moment in de Nederlandse tuinbouw behoefte aan hebben is, niet in de eerste plaats een uitbreiding van de produktie, maar aan een doelmatiger produktie, voortge bracht op economisch gezonde bedrijven. Voor zover die produktie niet doelmatig is, doch wel doelmatig gemaakt kan worden met behulp van verantwoorde kredietverstrekking, zal in 106

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 8