voor een nieuwe emissie-operatie van de Staat weer aanwezig worden geacht. DE O VERHEIDSBEHOEFTEN In het jaarverslag dat de Nederlandsche Bank over 1958 heeft gepubliceerd geeft de Presi dent uitdrukking aan de opvatting, dat het opnemingsvermogen van de kapitaalmarkt be perkt moet worden geacht in het licht van de aanzienlijke behoeften, die afgezien van die van het Rijk, aan de kant van de gemeenten bestaan tot consolidate van kort lopende ver plichtingen. Volgens de laatste gegevens be liep de netto vlottende schuld van de gemeen ten einde 1958 1246 miljoen tegen 1213 miljoen per einde september 1958, doch 2045 miljoen einde 1957. Echter is ander zijds ook de gevestigde schuld van de ge meenten in de loop van 1958 sterk toege nomen, namelijk van ƒ8224 tot f 10.407 mil joen. Aangenomen wordt, dat de centrale en lagere overheid in het thans lopende jaar ongeveer een gelijk bedrag als in 1958, namelijk om of nabij f 1800 miljoen, op de kapitaalmarkt zul len moeten aantrekken. Intussen rechtvaardigt het aangegeven koersverloop de verwachting, dat het genoemde bedrag nog wel te verkrij gen zal zijn. Minder zeker lijkt het, dat be dragen van een zodanige omvang gedurende een langere reeks van jaren voor de overheid beschikbaar zullen komen. En bij de vast stelling van het toekomstige financiële beleid zal met deze omstandigheid, aldus de Presi dent van de Nederlandsche Bank, terdege re kening moeten worden gehouden. In geen geval zal sprake kunnen zijn van een ophef fing van de centralisatie der emissies ten be hoeve van de gemeenten door deze over de Bank voor Nederlandsche Gemeenten te laten lopen zolang nog, aldus het verslag, zulk een groot bedrag aan vlottende schuld der gemeenten op consolidatie wacht. Men mag verder niet vergeten, dat zich in de middelenverruiming op de geldmarkt en ten dele ook op de kapitaalmarkt vooral de toeneming van de liquiditeiten, ontstaan door voorraadvermindering en ten gevolge van de terughoudendheid, die met betrekkking tot nieuwe investeringen in acht is genomen, weerspiegelt. Op deze grond is de con clusie gebaseerd, dat het hier veelal om gelden gaat, die slechts voor belegging op korte termijn beschikbaar zijn. Anderzijds kan men vertrouwen putten uit de betrekke lijk gunstige ontwikkeling van de spaargelden bij de banken. De inleggingen geven van maand tot maand ten opzichte van 1958 tot dusverre nog een alleszins bevredigende aan was te zien. Het zal duidelijk zijn, dat het opnemingsvermogen van de kapitaalmarkt door de spaaractiviteit op zichzelf toeneemt en dat het er niet toe doet of deze gelden rechtstreeks in nieuwe leningen worden be legd door de houders van die spaartegoeden dan wel dat de spaarinstellingen zulks doen. Een belangrijke factor bij de gunstige positie van de beleggingsmarkt is ongetwijfeld ook de ruime kas, waarover de schatkist nog al tijd beschikt. Blijkens de laatste weekstaat, die in april door de Nederlandsche Bank werd gepubliceerd, beschikte de schatkist, na de kwartaalsbetalingen aan de gemeenten ter grootte van rond 280 miljoen te hebben verricht, nog altijd over een saldo van 628 miljoen. Op de 28ste van de maand is ver volgens nog voor een bedrag van 82 mil joen aan schatkistpapier van het Rijk afge nomen, waarmede dus de positie van de schat kist vervolgens nog is versterkt. Het Rijk zou het derhalve nog geruime tijd zonder een nieuw beroep op de kapitaalmarkt kunnen stellen. Doch het is logischer er van uit te gaan, dat van de gunstige marktomstandig heden toch binnen afzienbare tijd gebruik zal worden gemaakt, omdat ook de Staat nu eenmaal het ijzer moet smeden als het heet is. sing van het restant, dat Nederland nog ver schuldigd was van de 3J4 dollarlening die in 1947 door de Wereldbank aan ons land was verstrekt. Bedoeld saldo beliep nog 55 miljoen en zal door het Nederlandse bank wezen worden overgenomen. Voor deze ope ratie verstrekt de Nederlandsche Bank, voor zover de financiële instellingen zulks wensen, SPAARTEGOEDEN GROEIEN RUIME SCHATKIST AFLOSSING WERELDBANKLENING In de geschetste gedachtengang past het ook volkomen, dat tussen het particuliere bank wezen enerzijds en het Rijk anderzijds, met medewerking van de Nederlandsche Bank, in de afgelopen maand in beginsel overeenstem ming is bereikt met betrekking tot de aflos- O O 118

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 20