EENRUITERS ZIJN ROERENDE GOEDEREN De Iloge Raad heeft op 14 januari 1959 een arrest gewezen, dat ook voor de praktijk van de boerenleenbank van belang is. Het arrest had betrekking op de vraag of z.g. eenruiters, die voor de bedekking van waren huizen gebruikt worden, roerend dan wel on roerend zijn. Het Hof van 's-Gravenhage had in de bedoelde procedure uitgemaakt, dat eenruiters als roerende goederen moeten worden beschouwd. De Hoge Raad was het met het Mof eens: hij besliste, dat het Hof met juistheid had ge oordeeld, dat de eenruiters roerende goederen waren. Daar deze uitspraak ook voor het boerenleen bankwezen van betekenis is, zoals wij hier onder nog zullen uiteenzetten, willen wij enkele van de voornaamste overwegingen uit de beslissing van het Hof, die door de Hoge Raad bevestigd werd, afdrukken. Het Hof maakte uit: „dat de bedoelde glasbedekking bestaat uit zogenaamde eenruiters, dat zijn in houten kozijnen gevatte glazen ruiten, die alle dezelfde of nagenoeg dezelfde afmetingen hebben, die gemakkelijk verwisselbaar zijn en dan ook her haaldelijk in verband met hun onderhoud worden afgenomen en verwisseld, en die naar hun aard eveneens dienstbaar kunnen zijn aan de zogenaamde platglaseultuur, waarvoor zij dan ook in belanghebbendes bedrijf inciden teel wel worden gebruikt"; Op grond van de zojuist uiteengezette feiten kwam het Hof tot de slotsom, dat de ruiten roerende goederen waren. Daarbij overwoog het Hof: „dat toch, wil er van zaken onroerend door bestemming sprake zijn, het niet voldoende is, dat de eigenaar in een geval als het onder havige zijn warenhuizen heeft voorzien van eenruiters en aldus aan die eenruiters de be stemming heeft gegeven om ten dienste van die warenhuizen te worden gebruikt, doch daartoe wordt vereist, dat de warenhuizen en de daarop aanwezige eenruiters zich door onderling met elkaar overeenstemmende eigen schappen van soortgelijke warenhuizen en een ruiters onderscheiden en die eenruiters zich daartoe zo aanpassen aan de bepaalde waren huizen dat zij het kenmerk vertonen tot een blijvend gebruik aan die warenhuizen te zijn verbonden"; Nu was in de bedoelde procedure aangevoerd, dat de eenruiters in dit geval wel onroerend zouden zijn, omdat de betrokken tuinder slechts een klein deel van de eenruiters in zijn bedrijf voor platglaseultuur gebruikte. Maar deze omstandigheden maakte in de ogen van het Hof de eenruiters nog niet tot onroerende onderdelen van het warenhuis, waarvoor zij gebezigd werden. Wat is nu de betekenis van deze uitspraak voor onze banken? Vele banken hebben een hypotheekrente op gronden, waarop zich warenhuizen bevinden. Men weet, dat zulk een hypotheekrecht niet alleen de grond omvat, maar ook alles, wat op de grond gebouwd is, mits het gebouwde on roerend is. Het warenhuis, in de regel onroerend, valt dus onder het hypotheekrecht. Dit is zelfs dan het geval, als de notaris, die de hypotheekakte gemaakt heeft, het waren huis niet als deel van het bezwaarde goed in de akte heeft vermeld, hetgeen b.v. het geval zal zijn, als de tuinder het warenhuis pas heeft laten bouwen toen de bank al hypotheek op de ondergrond had. Zulk een warenhuis valt derhalve eveneens onder het hypotheek recht. Valt de glasbedekking van het warenhuis ook onder het hypotheekrecht? Daarop geeft het bovenstaande arrest een antwoord. Als de glasbedekking uit losse een- Een belangrijke uitspraak van de Hoge Raad over de vraag of eenruiters, die voor de be dekking van warenhuizen worden gebruikt, roerend dan wel onroerend zijn. Overwegingen welke de Raad deed gelden. De betekenis van deze uitspraak voor de boerenleenbanken. Een belangrijke uitspraak van de Hoge Raad 114

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 16