motief om andere landen uit te sluiten. Laten
wij veeleer proberen door het formuleren van
een fantasierijke politiek, de krachten, die in
ieder land van Europa gericht zijn op samen
gaan, te activeren. Aan één gordijn in Europa
hebben wij waarlijk genoeg.
En hiermede kunnen wij het in Nederland van
ganser harte eens zijn.
De rede van de heer Prins
De grote jaarrede, die de voorzitter van het
Centraal Bureau voor de Tuinbouwveilingen,
de heer M. Prins, op 25 maart jl. heeft ge
houden, was (volgens Groenten en Fruit) een
nationale bezinning op internationale afzet-
problemen. Handelspolitiek, E.E.G. en Vrij
handelszone hadden een ruime plaats in de
uiteenzettingen.
Enkele van de belangrijkste passages geven we
hier verkort weer. Allereerst iets over de al
gemene welvaart en de afzet van tuinbouw-
produkten. De tuinbouw levert consumptie
goederen en is zeer afhankelijk van het peil
der consumptieve uitgaven. Tijdens de sterke
opleving in het verleden nam de vraag in
binnen- en buitenland naar veel soorten groen
ten en fruit, vooral naar de duurdere soorten,
sterk toe. Door de stagnatie van de laatste
jaren is deze basis voor verdere uitbreiding
weggevallen.
De vergroting van de produktiecapaciteit, die
we thans in de glasdistricten zien, lijkt dan ook
niet gemotiveerd door een te verwachten be
langrijk grotere vraag. Veeleer zal de uitbrei
ding nu prijsdalende tendenties veroorzaken.
Dit behoeft geen bezwaar te zijn als de uit
breiding in wezen gericht is op een doelmatiger
produktie en dus op een kostenverlaging of een
kwaliteitsverbetering. Wel kan een nieuwe op
leving van de bedrijvigheid in West-Europa
ons' enige extra vraag naar groente en fruit
bezorgen, maar het valt te betwijfelen of dit
zal opwegen tegen de toeneming van de pro
duktie die te verwachten is.
Enige kritische opmerkingen werden gemaakt
over de Nederlandse conservenindustrie, die
er niet in is geslaagd in voldoende mate kwali-
teitsprodukten op de markt te brengen. Indien
de Nederlandse industrie niet in staat is het
roer om te gooien, zal zij zich bij een vrijer
wordend internationaal handelsverkeer moei
lijk kunnen handhaven. De Nederlandse tuin
bouw ziet in, dat de industrie zich niet vol
doende kan ontplooien indien zij haar grond
stoffen alleen maar mag kopen op veilingen of
op een beperkte contractteelt blijft aange
wezen. Daarom gaat de tuinbouw ermede
akkoord, dat de mogelijkheid wordt geopend
dat landbouwers bepaalde soorten groenten
telen, onder beperkende bepalingen.
Voor de tuinbouw: geen straffe regelingen
Sprekende over de vraagstukken van de ge
meenschappelijke markt zeide de heer Prins,
dat de zes landen zich open moeten stellen
voor een samenwerking met de overige elf
Europese landen. Er moet geen handelspoli
tieke tweestrijd of verdeling van West-Europa
komen.
Wat het tuinbouwbeleid in de Euromarkt aan
gaat, was de conclusie: geen straffe markt
organisatie, maar gemeenschappelijke regelen
voor mededinging, beginnen met maatregelen
ter voorkoming van marktbederf, zowel in de
exporterende als in de importerende landen,
streven naar grotere standaardisatie, en ten
slotte het bevorderen van onderwijs, onderzoek
en voorlichting.
Normen herzien?
Omtrent de positie van de tuinbouwers was
het motief: de strijd om het telersbestaan
wordt verscherpt. De tuinbouwer moet zijn
zaken op drie punten in orde houden: vakken
nis, bedrijfseconomisch inzicht, financiële
capaciteit. Met de vakkennis loopt het wel los,
maar het is nodig, dat er een instantie komt die
de tuinder behulpzaam is om zijn zaak be
drijfseconomisch te laten doorlichten. Wat de
financiën betreft werd opgemerkt, dat de fruit
teler, die zijn boomgaard wil moderniseren,
de vollegrondsteler die wil intensiveren, de
glastuinder, die wil specialiseren, vaak voor
onoverkomelijke financieringsproblemen staat.
Voor de heel kleine bedrijven kan hier wel eens
uitkomst gebracht worden door het Waarborg-
instituut en in sommige gevallen door boeren
leenbanken plus Borgstellingsfonds, doch vaak
kan niet worden voldaan aan de normen door
deze lichamen gesteld. Als' de normen voor de
kredietverstrekking bij de boerenleenbanken
voor de financiering van modernisering der be
drijven niet toereikend zijn, zou ik, aldus de
heer Prins, een herziening van deze normen
willen bepleiten. (Op dit onderwerp komen we
de volgende maand terug. Bed.).
77