die zich verplichtte om daarop bieten te telen. In feite geschiedde aldus Kuperus dan de teelt in hoofdzaak voor risico van de fabrikant. Op grond van vermeende landbouwtechnische bezwaren werd de teelt in vele pachtcontrac- ten verboden. Echter ontstonden al snel misbruiken met de verstrekte zaaizaden en meststoffen: het ver strekte zaaizaad werd bij contract op gewicht soms door de boer vervangen door zaad, dat meer opbrengst aan bieten per ha gaf, doch minder suiker (betaling aan de boer vond plaats op basis van de hoeveelheid bieten. De fabriek zelf had uiteraard belang bij de hoe veelheid suiker.) de verstrekte meststoffen werden door de boer ook voor andere gewas sen dan de bieten en soms (raapkoeken) zelfs als veevoeder gebruikt. Om laatstgenoemd euvel tegen te gaan lieten de suikerfabrieken glas door de raapkoeken malen. De fabrieken gingen er toe over het zaaien en bemesten en soms ook de latere werkzaam heden op het land door eigen personeel te laten uitvoeren, nadat de boer de grond zaai- klaar gemaakt had. Door de belangrijke uit breiding van het bieten-areaal in de laatste decennia van de vorige eeuw kon de fabriek dit systeem niet meer volhouden, zodat alle bewerkingen op het land weer door de boer werden uitgevoerd. De uitbreiding van het suikerbieten-areaal werd aanzienlijk gestimuleerd door de terug gang van de graanprijzen en de snel achter uitlopende teelt van meekrap. In de periode rondom de eeuwwisseling heeft het voorschot een usantieel karakter gekregen. Ook de boer die het niet nodig had vroeg het aan, omdat het gratis te krijgen was. Vele telers sloten contracten af met meerdere fabrieken voor hetzelfde land, zodat zij meer voorschot in handen kregen. Bij misoogst ont stonden er dan uiteraard moeilijkheden. Door de oprichting van coöperatieve suikerfabrieken (1899: Sas van Gent, 1908: Dinteloord, 1912: Puttershoek) werd de afhankelijkheid van de boer van de particuliere fabrikanten, die zich omstreeks 1920 in de Centrale Suikermaat schappij verenigden, doorbroken. De coöperatieve fabrieken betaalden hun leden evenzeer voorschotten uit als de particuliere fabrieken dit gewend waren. De oorspronke lijke zin hadden deze echter verloren, daar de suikerbieten een volwaardige plaats in het bouwplan waren gaan innemen. Evenmin, aldus gaat het artikel verder, was, gezien de opkomst van de coöperatieve boeren leenbanken, het voorschot meer het enige middel om aan geld te komen, doch wel was het voor de boer goedkoop krediet, daar de voorschotten gratis verstrekt werden. In de periode van 1932 tot heden is de beteke nis der voorschotten belangrijk verminderd, doordat weliswaar bij de meeste fabrieken voor de boeren nog wel de mogelijkheid be staat om voorschotten te verkrijgen, doch in tegenstelling tot vroegere perioden sinds 1954 over de verstrekte voorschotten rente moet worden betaald (op basis van 4—6 per jaar). Het voorschot als afnemerskrediet aldus Kuperus is daardoor veel minder aantrekke lijk geworden, terwijl bovendien door de op komst der boerenleenbanken de boer veel minder op afnemerskrediet is aangewezen dan vroeger. De mate waarin thans nog voorschot ten worden aangevraagd, is dan ook zeer gering. Voorschotten komen blijkens door schrijver bij de betrokken fabrieken gevraagde inlich tingen niet of sporadisch voor bij de op grond van leveringsplicht, verbonden aan het lidmaatschap van coöperaties, geleverde bieten. Bij de op contract geleverde bieten (bieten door leden van de coöperaties geleverd boven het maximum per aandeel, bieten van niet- leden af te leveren aan de coöperaties, bieten voor de C.S.M.-fabrieken) komt voorschotver lening slechts in geringe mate voor. Schrijver zet nog uiteen, dat de voorlopige af rekeningen in het spraakgebruik veelal als „voorschotten" aangeduid niets met af nemerskrediet te maken hebben, daar de leve ring der bieten dan reeds heeft plaats ge vonden. Binnen 14 dagen na de aflevering der bieten aan de fabriek ontvangt de leverancier namelijk een voorlopige afrekening, waarbij over de werkelijk geleverde bietenhoeveelheid een vast bedrag per ton wordt betaald. De eindafrekening voor de leden-leveranciers vindt bij de coöperatieve fabrieken eerst plaats als de resultaten van de campagne bekend zijn. Voor het bedrag der eindafrekening wordt dus door de boer leverancierskrediet verleend. Uit het vorenstaande blijkt dus wel, dat het afnemerskrediet bij de suikerbietenteelt in middels vrijwel historie geworden is. 87

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1959 | | pagina 17