en exportsubsidies e.d.. De binnenlandse con
sument zal dan ten behoeve van de landbouw
hogere prijzen moeten betalen. In de tweede
plaats is er als een ander uiterste het systeem
van bijbetalingen aan de agrarische producen
ten. Het eerstgenoemde stelsel is in centraal
Europa algemeen gebruikelijk. Het tweede
stelsel heeft in belangrijke mate toepassing ge
vonden in Engeland. De Nederlandse land
bouwpolitiek kent beide elementen. Hier be
staan melkprijstoeslagen met monopoliehef
fingen op importgranen. Prof. Tinbergen acht
het een groot voordeel als de prijzen onge
moeid kunnen worden gelaten, zodat zij
kunnen naderen tot redelijke wereldmarkt
prijzen. Hierdoor zal de afzet der produkten
worden bevorderd. De boter is door de prijs
verlaging in een veel gunstiger positie ten op
zichte van de margarine gekomen. Het toe
slagstelsel is echter om administratieve
redenen vaak moeilijk uitvoerbaar.
Uit de discussie, die na het betoog van prof.
Tinbergen plaats had, is gebleken, dat in
Nederlandse producentenkringen geen onver
deeld vertrouwen in het toeslagstelsel bestaat.
Men is huiverig voor de afhankelijkheid van
de schatkist. Het is de laatste tijd duidelijk ge
worden, dat de schatkist als steunpilaar minder
betrouwbaar is naarmate men er meer op is
aangewezen. En wat de aanpassing aan de
wereldmarktprijs betreft, daar staat men ook
wat onwennig tegenover. Is men op de goede
weg wanneer men de consumenten in staat
stelt tegen wereldmarktprijzen te kopen? Prof.
Tinbergen zegt, dat er sprake moet zijn van
redelijke wereldmarktprijzen. Maar dan is men
alweer bij de beïnvloeding van het prijsniveau
terechtgekomen, want vaak zijn wereldmarkt
prijzen onredelijk voor de producenten.
Het zou niet behoeven te verwonderen als de
Europese commissie zich zou uitspreken voor
het toeslagstelsel als beginsel. De eventuele
toepassing daarvan zal echter wel gepaard
gaan met een zekere beïnvloeding van het
prijspeil. Voor ons land is het van veel belang,
dat prijsregelende stelsels bescheiden van
karakter zijn, want zij hebben meestal een in-
voerbelemmerende invloed. Aan de andere
kant leveren zij voor onze uitvoer weer het
voordeel op van een beter prijspeil in het
importerende land.
Er zijn vele kanten aan deze zaak en het valt
niet mee ze alle in het oog te krijgen. De ver
antwoordelijkheid van regeringen en organisa
ties, die de juiste weg moeten zoeken, wordt in
deze tijd wel zeer groot. Het is echter wel
duidelijk dat men in Nederland niet voor
uitersten voelt. Deze zullen waarschijnlijk ook
niet de juiste oplossing brengen.
Niet alleen in 'Nederland en bij de Europese
commissie is het vraagstuk van de landbouw
politiek aan de orde. Ook andere internatio
nale organisatie, de F.A.O. (Organisatie voor
Voedselvoorziening en Landbouw der Ver
enigde Naties) en de G.A.T.T. (Algemene
Overeenkomst voor Tarieven en Handel) laten
uitgebreide studies ondernemen op het gebied
der landbouwpolitieke steunmaatregelen. Het
valt te voorzien, dat de conclusies, die er uit
voortkomen, voor het werk van deze organi
saties van veel betekenis zullen zijn.
Het is merkwaardig hoezeer de landbouw
politiek in de laatste jaren tot een voorwerp
van studie van internationale organisaties is
geworden. De tijd, dat ieder land deze moei
lijkheden voor zichzelf oploste en daarbij
weinig of geen rekening hield met de gevolgen,
die een bepaald beleid voor andere landen
had, is voorbij. Men moet rekening houden
met het bestaan van internationale organisaties
en met overeenkomsten, die weliswaar nog
maar een bescheiden invloed hebben, maar die
men niet kan negeren. Een der eerste dingen,
die Frankrijk tot stand bracht toen het einde
lijk een regering had, die wat kon ondernemen,
was het doorvoeren van de liberalisatie van de
invoer, waartoe het volgens de regelen van de
Organisatie voor Europese Economische
Samenwerking verplicht was.
Zo begint de internationale samenwerking ge
leidelijk van praktische betekenis te worden.
De mening, dat er alleen maar gepraat wordt
en dat er niets tot stand komt, is niet langer
houdbaar. Of dit tot heil van onze landbouw
zal strekken moet worden afgewacht. Wij heb
ben het gevoel, dat er sprake is van versterking
van de positie van het agrarisch bedrijf als men
de belangstelling voor zijn problemen alom in
de wereld vergelijkt met de treurige toestand
van de dertiger jaren, toen de boeren en hun
organisaties vaak het gevoel hadden alleen
te staan.
Europese landbouwpolitiek
Wereldlandbouwpolitick
31