Van de Centrale Bank verwacht men een
rentevergoeding, die mede de boerenleen
banken in staat stelt een rendabele exploi
tatie te voeren.
Ervan uitgaande, dat de spaargelden bij de
boerenleenbanken worden gebruikt ter finan
ciering van de bedrijven der leden en dat ook
de overige beleggingen (leningen aan pri
vaat- en publiekrechtelijke lichamen en ef
fecten) uit deze middelen geschieden, maakt
de Centrale Bank in haar systeem van rente
vergoeding onderscheid tussen tegoed, be
staande uit onbelegde spaargelden en tegoed,
dat uit creditsaldi in rekening-courant en
reserve (voorzover niet aangewend voor de
financiering van gebouwen, inventaris en
aandelenkapitaal Centrale Bank) bestaat.
Hierbij wordt als richtlijn genomen, dat de
rentevergoeding voor onbelegde spaargelden
zodanig moet zijn, dat hieruit voor de boe
renleenbanken geen verlies resulteert in ver
gelijking met de door de Centrale Bank
geadviseerde spaargeldrente, te vergoeden
door deze banken. Uiteraard zal het van de
begroting van de Centrale Bank zelf af
hangen of zij deze gestelde richtlijn kan
handhaven.
Teneinde de banken een stimulans te geven
voor het bewust trekken van een scheidings
lijn tussen spaargelden ,,met het economisch
doel te sparen" en betalingsdeposito's, is dooi
de Centrale Bank een systeem ingesteld,
waarbij het bedrag aan onbelegde spaar
gelden, waarover de rente wordt berekend,
toeneemt naarmate de z.g. omloopsnelheid
lager is.
In deze rentevergoeding voor onbelegde
spaargelden zijn verder nog enige variaties
aangebracht, b.v. ten aanzien van spaar-
depositobrieven.
Ook voor termijnspaargelden wordt zo mo
gelijk door de Centrale Bank een rente be
taald, die de banken in staat stelt althans
zonder verlies een rente te vergoeden, die
voor spaarders aantrekkelijk is.
Bij de invoering van de jeugdspaarregeling
per 1 oktober 1958 hebben verschillende
omstandigheden ertoe geleid aan de aange
sloten banken te adviseren voor deze spaar
gelden een rente te vergoeden, die is aan
gepast aan die van andere grote spaar-
instituten.
Voor dat gedeelte van het tegoed van de
Centrale Bank, dat niet bestaat uit onbelegde
spaargelden, wordt een rente vastgesteld, die
de boerenleenbanken in staat stelt een con
currerende rekening-courantrente te vergoe
den aan rekeninghouders.
Vanzelfsprekend houden de door de Centrale
Bank vastgestelde rentetarieven ten nauwste
verband met de door haar te verstrekken
rente-adviezen aan de aangesloten banken.
Bij het vaststellen van deze adviezen dient
weer rekening te worden gehouden met de
gang van zaken op de geld- en kapitaalmarkt
en de verwachtingen te dien aanzien voor de
naaste toekomst.
Het advies betreffende de spaargeldrente
houdt voorts rekening met de aspecten op de
spaargeldmarkt, gevormd door de vier grote
spaarinstituten.
Wat betreft de voor hypotheken, voorschot
ten en kredieten in rekening-courant aan
leden in eigen kring in rekening te brengen
debetrente, geldt naast de coöperatieve ge
dachte de realiteit van geld- en kapitaal
markt.
Het moge coöperatief gedacht voldoende zijn
van de leden een rente te vragen, die de be
drijfskosten alsmede een redelijke reserve
vorming dekt, de bijzondere positie van
bankinstellingen in georganiseerd verband
vraagt nog een andere overweging. Afgezien
van het feit, dat de aard van de gestelde
zekerheid voor leningen en kredieten een ge
differentieerde rente billijkt, is het noodza
kelijk rekening te houden met de eventuele
gevolgen van het berekenen van rente, die
geen verband zou houden met de algemene
marktrente.
Een isolement op dit punt zou kunnen leiden
tot een run om leningen en kredieten van
andere dan agrarische zijde, die niet in het
karakter van onze banken passen en boven
dien zowel de liquiditeit als de solvabiliteit
zouden kunnen schaden. Zo legt de Centrale
Bank dus bewust verband tussen haar rente
adviezen en de geldende marktrente, waarbij
deze als regel niet gelijk liggen. De geadvi-
280