Emigratiemededelingen
In het eerste nummer van het driemaande
lijkse tijdschrift „Emigratie", waarvan wij in
ons blad van november 1958 de verschijning
aankondigden, geeft prof. dr. J. E. de Quay,
voorzitter van de Raad voor de Emigratie,
zijn visie op het emigratievraagstuk in ons
land. Aan zijn artikel „Met vooruitziende
blik" ontlenen wij het volgende.
Over emigratie vanuit Nederland is reeds
veel geschreven en gesproken, vooral sedert
de Nederlandse regering in 1948 een positief
emigratiebeleid ging voeren.
Ofschoon er uiteraard nog meningsverschil
len over emigratie bestaan, meen ik toch te
mogen vaststellen, dat na 10 jaren de emi-
gratiepolitiek van de Nederlandse regering
in het algemeen is aanvaard en dat men,
voor- en nadelen tegen elkander afwegend,
zich verzoend heeft met de gedachte, dat
emigratie na industrialisatie nodig was om
onze sterke bevolkingsgroei op te vangen.
In een klein land, waar de bevolking sterk
toeneemt en de beschikbare gronden schaars
worden, is uit ruimtelijke, sociale, econo
mische en geestelijke overwegingen een posi
tief emigratiebeleid noodzakelijk.
Dat de opzet is geslaagd, bewijzen de 300.000
Nederlanders, die sedert 1948 zich vestigden
in overzeese landen, waarbij vooral Canada
(135.000) en Australië (100.000) als een
nieuw vaderland door velen werden aan
vaard. Aldus werd de Nederlandse arbeids
markt met 75.000 beroepsbeoefenaars ontlast:
aldus ontstond er een besparing op het ge
bied van huizen en andere kostbare voorzie
ningen. welke anders voor deze 300.000
landgenoten nodig waren geweest. En, ook
al gingen er tijdens de hoogconjunctuur
stemmen op om de emigratie te verminderen
wegens de sterk overspannen arbeidsmarkt,
toch zal iedereen thans wel inzien dat een
emigratiebeleid met een vooruitziende blik
en over een lange periode moet worden ge
voerd. Stelt men daarbij, dat de geëmigreerde
landgenoten de export van typisch Neder
landse produkten naar het buitenland hebben
verhoogd, dat het toerisme naar Nederland
erdoor is bevorderd, en bovenal, dat de
Nederlandse emigratie een wezenlijke bij
drage heeft geleverd voor de wereldinte
gratie-gedachte, dan moet men ongetwijfeld
grote waardering uitspreken voor het ge
voerde beleid.
Hoe groot dit algemene en nationale belang
ook moge zijn, toch dient men daarnaast
evenzeer aandacht te schenken aan de emi
grant zélf. Deze aandacht mag met meer
reden gevraagd worden nu bij een deel van
de Nederlandse bevolking een vrij grote
onbekendheid en een zekere onverschillig
heid te bespeuren valt als het woord „emi
gratie" wordt genoemd.
Het is niet gemakkelijk de motieven te
achterhalen, welke de emigrant doen beslui
ten de grote reis te aanvaarden. In het alge
meen zal deze beslissing niet lichtvaardig
worden genomen. Velen doen het, omdat zij
menen in het buitenland méér te zullen be
reiken dan hier. Een groter inkomen, een
ruimer bestaan, het bereiken van een zekere
zelfstandigheid, een vorm van samenleving,
waarin zij grotere persoonlijke vrijheid zullen
verkrijgen, soms een zekere vrees voor de
ontwikkeling in het moederland, maar heel
vaak ook omdat zij de mogelijkheden, vooral
voor hun kinderen en hun nageslacht, willen
verruimen.
Na tien jaar emigratie-ervaring mag men,
materieel gezien, vaststellen, dat het grootste
percentage der emigranten na enkele jaren
een goede bestaansmogelijkheid heeft ver
worven, ruimer dan zij waarschijnlijk in
Nederland zou hebben gehad. De grotere
marge tussen inkomen en kosten voor het
noodzakelijke levensonderhoud schept de
mogelijkheid tot het aanschaffen van duur
zame consumptiegoederen, tot sparen en tot
bezitsvorming.
Vele landgenoten zijn er dan ook reeds in
geslaagd een eigen bedrijf te verwerven of
tot een grotere zelfstandigheid te geraken.
Anderen voelen zich wat meer bevrijd van
de geringere klasse- en standsverschillen,
welke in deze jonge landen bestaan; evenzo
voelen zij zich bevrijd van allerlei sociale
verplichtingen, waaraan zijn tevoren onder
worpen waren.
Een nog belangrijker vraag is echter of de in
materieel opzicht geslaagde emigranten zich
in hun nieuwe vaderland thuis voelen, of zij
ook de tweede maal de stap zouden zetten,
of zij eigenlijk liever zouden terugkeren, of
393